ECLI:NL:RBDHA:2025:3959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/09/670919 / HA ZA 24-691
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake de verdeling van de woning na overlijden van de ex-echtgenoot

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 5 maart 2025 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de verdeling van een woning na het overlijden van [naam 1], de ex-echtgenoot van [eiseres]. [Eiseres] vordert dat [gedaagde], de huidige bewoner van de woning en erfgenaam van [naam 1], meewerkt aan de taxatie van de woning en haar uitkoopt voor haar aandeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] en [naam 1] van 1974 tot 1982 in gemeenschap van goederen waren getrouwd en dat de woning tijdens het huwelijk is aangeschaft. Na de scheiding is [naam 1] in de woning blijven wonen en is hij later overleden. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiseres] als deelgenoot recht heeft op de verdeling van de onverdeelde gemeenschap, maar dat [kind], de erfgenaam van [naam 1], ook moet worden opgeroepen in de procedure. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor de oproeping van [kind] en de partijen de gelegenheid gegeven om een minnelijke regeling te bespreken. De beslissing over de vorderingen van [eiseres] is aangehouden tot de oproeping van [kind].

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/670919 / HA ZA 24-691
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. R.N. Baldew,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.G. de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 31 juli 2024, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord van 24 september 2024, zonder producties;
  • het tussenvonnis van 30 oktober 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 januari 2025. Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen hebben gezegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van dit vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is van 1974 tot 1982 in gemeenschap van goederen getrouwd geweest met [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
[naam 1] heeft tijdens de huwelijkse periode op enig moment de woning aan [adres] , [postcode] [plaats] (hierna: de woning) gekocht. Uit de leveringsakte volgt dat de woning in 1980 aan hem is geleverd, maar de exacte datum is onleesbaar. Uit de akte van 29 augustus 1980 volgt dat [naam 1] als ‘tweede hypotheek’ een lening van NLG 19.000 heeft ontvangen van de financieringsmaatschappij Almathon B.V.
In de hypotheekakte zelf staat als datum 29 augustus 1980 en ook in de transportakte wordt het jaartal 1980 genoemd. Vanaf 1980 tot aan de scheiding hebben zij in de woning gewoond.
2.3.
Na de scheiding is [naam 1] in de woning blijven wonen. [naam 1] is daarna nog viermaal getrouwd geweest, en driemaal gescheiden. Twee van de ex-vrouwen van [naam 1] zijn inmiddels overleden. Het laatste huwelijk van [naam 1] was met [gedaagde] , met wie hij één kind heeft gekregen: [kind] (hierna: [kind] ).
2.4.
[naam 1] is op 4 maart 2017 overleden. Uit de verklaring van erfrecht blijkt dat [naam 1] in 2008 zijn uiterste wil kenbaar heeft gemaakt en als erfgenamen heeft achtergelaten [gedaagde] voor één/honderdste onverdeeld aandeel en [kind] voor het resterende gedeelte. Deze erfgenamen hebben de nalatenschap van [naam 1] beneficiair aanvaard. [gedaagde] is tot executeur benoemd, maar heeft zich nog niet uitgesproken over de aanvaarding daarvan.
2.5.
[gedaagde] woont tot op heden in de woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
I. [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis meewerkt aan de taxatie van de woning, door een door de rechtbank aan te wijzen makelaar, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat zij in gebreke blijft met een maximum van € 15.000,00;
II. [gedaagde] binnen één maand na de taxatie [eiseres] uitkoopt voor haar aandeel in haar eigendom;
III. Indien [gedaagde] niet kan uitkopen of niet tot een bod komt, [gedaagde] te veroordelen de woning leeg en bezemschoon op te leveren aan [eiseres] en ter beschikking te stellen aan [eiseres] , zo nodig met de sterke arm van politie en justitie;
IV. In het geval genoemd onder punt I, II en III het vonnis op grond van artikel 3:300 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in de plaats zal treden van de medewerking en toestemming van [gedaagde] , zodat [eiseres] aldus gemachtigd wordt om alle handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn voor de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning;
V. [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij mede-eigenaar is van de woning en na haar scheiding van [naam 1] nooit een verdeling heeft plaatsgevonden. Zij maakt aanspraak op de onverdeelde helft van de woning.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiseres] een verkeerde rechtsingang heeft gekozen. Nu de nalatenschap van [naam 1] beneficiair is aanvaard, en de vereffening nog niet is voltooid, had [eiseres] als schuldeiser een vereffeningsprocedure bij de kantonrechter moeten starten. De rechtbank verwerpt dit standpunt. [eiseres] is geen schuldeiser, maar vordert als deelgenoot de verdeling van een onverdeelde gemeenschap. De rechtbank is op grond van artikel 3:178 lid 1 BW bevoegd om van deze vordering kennis te nemen. De vervolgvraag is of [eiseres] de juiste partij(en) heeft gedagvaard.
4.2.
[eiseres] heeft [gedaagde] gedagvaard, zonder daarbij specifiek aan te geven in welke hoedanigheid zij wordt aangesproken. Nu de nalatenschap beneficiair is aanvaard, geldt in beginsel dat de erfgenamen gezamenlijk als vereffenaars bevoegd zijn om de nalatenschap te beheren en daarover te beschikken (artikel 4:198 BW). Een redelijke uitleg van de dagvaarding brengt met zich dat [gedaagde] behoorde te begrijpen dat zij was gedagvaard in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [naam 1] . Nu [gedaagde] als vereffenaar niet zelfstandig bevoegd is, had in ieder geval ook [kind] in zijn hoedanigheid van vereffenaar moeten worden gedagvaard. De rechtbank zal [eiseres] daarom in de gelegenheid stellen om [kind] alsnog overeenkomstig artikel 118 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) op te roepen.
4.3.
Volgens [gedaagde] moeten ook de andere ex-echtgenoten in deze procedure worden opgeroepen. [naam 1] is vóór [huwelijksdatum] 2018 in het huwelijk getreden met respectievelijk [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . [gedaagde] heeft verder onweersproken gesteld dat met betrekking tot deze huwelijken in het huwelijksvermogensregister geen aantekening is gemaakt van huwelijkse voorwaarden. Volgens [gedaagde] bestaan er verder geen aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat die huwelijkse gemeenschappen zijn verdeeld. Indien de rechtbank zou aannemen dat de huwelijkse gemeenschap tussen [eiseres] en [naam 1] nooit is verdeeld, geldt volgens [gedaagde] mogelijk hetzelfde voor de drie opeenvolgende huwelijkse gemeenschappen die door de latere huwelijken van [naam 1] met de andere ex-echtgenoten zijn ontstaan. Het onverdeelde aandeel van [naam 1] in de eerste huwelijkse gemeenschap is dan ingebracht in de tweede huwelijkse gemeenschap, enzovoort. Er kan daarom volgens [gedaagde] geen beslissing worden genomen over de verdeling van de woning zonder dat de andere ex-echtgenoten partij in de procedure zijn.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, omdat de onderhavige zaak uitsluitend de rechtsverhouding tussen [eiseres] en de (erfgenamen van de) man betreft. De andere ex-echtgenoten zijn niet bij die rechtsverhouding betrokken. Het betreft een verdeling van de huwelijksgemeenschap, zoals die tussen [eiseres] en [naam 1] heeft bestaan. De verdelingsbeslissing in de onderhavige zaak zal de andere ex-echtgenoten dan ook niet binden. Voor zover dat nog niet is gebeurd, zullen de ex-echtgenoten zelf met de erfgenamen van [naam 1] tot een verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap in hun onderlinge rechtsverhouding kunnen komen (zie in dezelfde zin: Gerechtshof Den Haag, 8 december 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2720).
4.5.
De conclusie is dus dat alleen [kind] nog voor deze procedure dient te worden opgeroepen. Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak wel alvast inhoudelijk besproken. Op basis van hetgeen partijen in de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling hebben gesteld dringt de vraag zich op in hoeverre het wenselijk is dat partijen in deze procedure nog verdere kosten maken. Partijen kunnen die vraag alleen maar voor zichzelf beantwoorden, maar de rechtbank wenst partijen in dit kader het volgende mee te geven.
4.6.
De eerste inhoudelijke vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de huwelijkse gemeenschap tussen [eiseres] en [naam 1] reeds is verdeeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 5] , een zoon van [eiseres] en [naam 1] , verklaard dat zijn ouders rond 2008 over de afwikkeling van de huwelijkse gemeenschap hebben gesproken. Zijn ouders hebben hem nooit geïnformeerd over de financiële details, maar zijn vader heeft destijds wel tegen hem gezegd dat er met betrekking tot de woning nog iets geregeld moest worden. Er is in die periode met dat doel een afspraak gemaakt bij de notaris, en [naam 5] zou zijn vader met de auto naar die afspraak brengen, maar zijn vader heeft die afspraak op het laatste moment afgezegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de door [naam 5] gegeven verklaring te twijfelen, en leidt hieruit af dat de huwelijkse gemeenschap tussen [eiseres] en [naam 1] inderdaad nog niet is verdeeld. [eiseres] kan daarom alsnog de verdeling van de huwelijkse gemeenschap vorderen.
4.7.
Het gaat in deze procedure alleen om de verdeling van de woning. Bij die verdeling moet in beginsel worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat van dit uitgangspunt wordt afgeweken (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279).
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] toegelicht dat zij na de echtscheiding ‘de deur achter zich heeft dichtgetrokken’. Zij heeft in de jaren na de echtscheiding nog wel eens aan [naam 1] gevraagd om de woning alsnog te verdelen, maar [naam 1] reageerde dan erg emotioneel, omdat hij vreesde in dat geval de woning te moeten verkopen, en hij de kinderen dan geen thuis meer zou kunnen bieden. [eiseres] heeft toen niet doorgepakt, mede vanuit de gedachte dat de waarde van de woning uiteindelijk via vererving ten goede zou komen aan hun gezamenlijke kinderen. Pas nadat zij had gehoord dat [naam 1] hun kinderen niet in zijn testament tot erfgenaam had benoemd, is [eiseres] opnieuw op de verdeling van de woning gaan aandringen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [eiseres] zich er aanvankelijk in kon vinden dat de woning, in ieder geval in eerste instantie, uitsluitend ten goede zou komen aan [naam 1] . Het staat [eiseres] in deze omstandigheden niet vrij om tientallen jaren later op dit standpunt terug te komen, en alsnog verdeling van de woning tegen de huidige waarde te verlangen. Daarbij is ook van belang dat [naam 1] vanaf de echtscheiding alle lasten van de woning heeft gedragen, de woning altijd op zijn naam heeft gestaan, de waarde van de woning sindsdien fors is gestegen, en [naam 1] de woning in 2007 op eigen kosten volledig heeft gerenoveerd. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid in een dergelijk geval met zich dat bij de verdeling van de woning als peildatum de datum van echtscheiding (12 mei 1982) heeft te gelden.
4.9.
De stelling van [eiseres] dat zij geen aanspraak heeft gemaakt op partner- en kinderalimentatie maakt het voorgaande niet anders. In de eerste plaats wordt door [gedaagde] weersproken dat [naam 1] geen kinderalimentatie zou hebben betaald, maar zelfs al zou er geen alimentatie zijn betaald, dan volgt uit niets dat dit op enige wijze verband houdt met afspraken met betrekking tot de woning.
4.10.
De rechtbank begrijpt dat [eiseres] primair vordert dat de woning wordt toegedeeld aan (de erfgenamen van) [naam 1] , en [naam 1] uit hoofde van overbedeling gehouden is om de helft van de overwaarde aan [eiseres] te vergoeden. De rechtbank zal daarom moeten vaststellen voor welk bedrag [naam 1] wordt overbedeeld.
4.11.
[eiseres] en [naam 1] zijn ongeveer anderhalf jaar na de aankoop van de woning van elkaar gescheiden. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat de waarde van de woning in de periode 1980 – 1982 niet is gestegen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de waarde van de woning overeenkomt met de aankoopprijs in 1980, zijnde NLG 65.000. Voor een nadere taxatie bestaat in deze omstandigheden geen aanleiding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verder verklaard dat er destijds ten behoeve van de financiering van de woning een lening van NLG 36.000 en een tweede lening van NLG 19.000 is afgesloten, en dat NLG 10.000 aan eigen geld is ingebracht. [eiseres] heeft alleen de akte van geldlening van de tweede lening als productie in het geding gebracht. Volgens [gedaagde] was het in die tijd gebruikelijk dat de woning voor meer dan 100% werd gefinancierd door een hypothecaire geldlening, en heeft de woning dus ten tijde van de echtscheiding mogelijk onder water gestaan. [eiseres] heeft vervolgens tijdens de mondelinge behandeling aangeboden om ook de eerste akte van geldlening over te leggen. De rechtbank zal haar hier na de oproeping van [kind] nog de gelegenheid toe bieden. Indien zij hier niet toe in staat is, zal de rechtbank aan de stelling dat bij de aankoop van de woning NLG 10.000 aan eigen geld is ingebracht als onvoldoende gemotiveerd voorbij gaan. De vordering uit hoofde van overbedeling zal dan worden vastgesteld op nihil, en [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] (en mogelijk [kind] ).
4.12.
Maar, zelfs indien de stelling van [eiseres] dat zij NLG 10.000 aan eigen geld heeft ingelegd juist is, betekent dit dat de overwaarde van de woning niet meer zal bedragen dan NLG 10.000, oftewel ongeveer € 4.500, eventueel vermeerderd met de tot de datum van de echtscheiding verrichte aflossingen. De aanspraak van [eiseres] bedraagt dan de helft van dit bedrag. De vraag is of een dergelijk bescheiden bedrag nog verdere proceskosten rechtvaardigt, of dat beide partijen er een financieel belang bij hebben om tot een minnelijke regeling te komen.
4.13.
De rechtbank overweegt in dit tussenvonnis nog voor de volledigheid dat [gedaagde] een beroep op rechtsverwerking heeft gedaan, maar dat dit beroep om de navolgende redenen niet kan slagen. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] door haar passieve opstelling ten aanzien van de woning gedurende ruim 40 jaar na de echtscheiding, haar recht als deelgenoot op de woning verwerkt. Volgens vaste rechtspraak is enkel tijdsverloop – ook een periode van ruim 40 jaar – onvoldoende om een beroep op rechtsverwerking te doen slagen. Daarvoor zijn bijzondere omstandigheden vereist, namelijk gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van [naam 1] dat [eiseres] haar recht op de woning niet (meer) zal uitoefenen of onredelijke benadeling van de man als de vrouw haar recht op de woning zal uitoefenen (zie o.a. HR 29 september 1995, NJ 1996/89). Gelet op de terughoudendheid die de rechter hierbij dient te betrachten, is de rechtbank van oordeel dat de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om rechtsverwerking aan de zijde van [eiseres] aan te kunnen nemen.
4.14.
De slotsom is dus dat de rechtbank [eiseres] in de gelegenheid zal stellen om [kind] in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [naam 1] overeenkomstig artikel 118 Rv in de procedure op te roepen. De rechtbank zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol van 14 mei 2025, zodat partijen voldoende tijd hebben om de mogelijkheid van een minnelijke regeling te bespreken.
4.15.
De rechtbank houdt, in afwachting van de oproeping van [kind] , iedere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 14 mei 2025 voor de oproeping van [kind] [naam 1] in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [naam 1] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
3425