ECLI:NL:RBDHA:2025:3900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
NL25.344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 8 november 2024 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac blijkt dat hij eerder op 26 september 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting is gesloten.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen en de behandeling van asielzoekers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van ernstige tekortkomingen die een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek onevenredige hardheid zou betekenen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft op 8 november 2024 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 26 september 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft op 27 november 2024 de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. De autoriteiten van Duitsland zijn hiermee op 29 november 2024 akkoord gegaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening.
Toetsingskader
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Heeft eiser nog procesbelang?
6. Op 7 februari 2025 heeft de minister aan de rechtbank laten weten dat eiser op 28 januari 2025 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken (MOB). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 juli 2024 overwogen dat de bestuursrechter voorzichtig moet omgaan met het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep op basis van een MOB-melding. [2] Er mag vanuit gegaan worden dat een vreemdeling belang heeft bij zijn beroep als uit recente informatie van zijn gemachtigde van na de MOB-melding blijkt dat deze nog contact onderhoudt met de vreemdeling over de procedure. De rechtbank heeft op 25 februari 2025 aan de gemachtigde van eiser verzocht om aan te geven of de gemachtigde nog contact onderhoudt met eiser. De gemachtigde heeft op 26 februari 2025 laten weten dat hij nog contact heeft met eiser, dat eiser bij een vriend in Utrecht verblijft en dat hij wenst om het beroep te handhaven. Gelet op deze rechtspraak en het bericht van de gemachtigde van eiser, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Kan ten aanzien van Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt dat ten aanzien van Duitsland niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is sprake van tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Duitsland handelt volgens eiser in strijd met de Opvangrichtlijn. Eiser verwijst daarbij naar het AIDA-rapporten (pagina 112 en 116 van update 2021, pagina’s 131 en 133 van update 2022 en pagina’s 151 tot en met 155 van update 2023). Daaruit volgt onder andere dat in de opvangcentra in Duitsland niet wordt voldaan aan de basisbehoeften (zoals warm water), er sprake is van een gebrek aan privacy, er een inbreuk wordt gemaakt op de rechten van kinderen en dat de omstandigheden vanaf 2022 nog meer verslechterden. Ook is er sprake van grotere achterstanden in de registratie van aangekomen asielzoekers en een groot aantal conflicten tussen asielzoekers door het ontbreken van privacy. Ook de gezondheidszorg in Duitsland wordt als zorgwekkend en ontoereikend omschreven. Verder volgt hieruit dat er steeds meer raciaal gemotiveerde aanvallen in Duitsland plaatsvinden op asielzoekers en vluchtelingen. Ook komt het voor dat er ratten rondrennen in het asielzoekerscomplex, de gebouwen stinken ook en de sanitaire voorzieningen zijn beschimmeld. De leefruimte per asielzoeker is gering. Eiser heeft zelf ook geen goede opvang gekregen, voelde zich niet veilig in Duitsland en heeft geen vertrouwen in de Duitse autoriteiten. Eiser werd in het asielzoekerscentrum voortdurend lastig gevallen en met de dood bedreigd door uit Syrië afkomstige criminele personen. Zij wisten zelfs een kamer in het asielzoekerscentrum te verkrijgen van waaruit zij hun bedreigingen jegens eiser hebben voortgezet. De Duitse autoriteiten konden eiser geen bescherming bieden. Daarnaast wordt het recht op een eerlijk proces ook niet gerespecteerd door de Duitse autoriteiten, doordat eiser geen recht heeft op gratis rechtsbijstand. Lidstaten kunnen bepalen dat kosteloze rechtsbijstand niet wordt aangeboden wanneer een beroep geen reële kans van slagen heeft, maar op voorhand valt niet uit te sluiten of het beroep van eiser in Duitsland een reële kans van slagen zal hebben.
7.1.
Uitgangspunt is dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. De Afdeling heeft dit bevestigd in haar uitspraak van 11 september 2024. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan en dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende, gronden vormen om aan te nemen dat eiser daar een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Daarbij geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [4] Daarin is eiser niet geslaagd. De Afdeling heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 11 september 2024 geoordeeld dat de situatie die in het AIDA-rapport (update 2023) naar voren komt, geen ander beeld geeft dan de situatie in Duitsland dan in eerdere rapporten (waarnaar eiser ook heeft verwezen) is weergegeven en die reeds zijn meegenomen in de beoordeling door de Afdeling. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Duitsland de internationale verplichtingen niet nakomt. Ook eisers enkele stellingen over wat hij daar heeft meegemaakt en over de situatie aldaar leiden de rechtbank niet tot die conclusie. Uit het AIDA-rapport (update 2023) volgt verder dat asielzoekers zich tijdens een asielprocedure kunnen laten bijstaan door een gemachtigde, maar dat zij dit zelf dienen te betalen en dat, wanneer beroep wordt ingesteld bij een rechtbank, rechtsbijstand enkel gratis wordt verleend als er enige kans van slagen is. Dit is niet in strijd met de Procedurerichtlijn. Lidstaten kunnen ingevolge artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn bepalen dat de kosteloze rechtsbijstand niet wordt aangeboden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie geen reële kans van slagen heeft. Er bestaat dus geen grond voor het oordeel dat het systeem van rechtshulp in Duitsland in strijd is met het Handvest of dat sprake is van een systeemfout. Duitsland heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser opnieuw zal worden behandeld in overeenstemming met de internationale verplichtingen. Mocht eiser problemen ervaren met opvang in Duitsland, dient hij zich te wenden tot de Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij voorbaat geen zin heeft. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
8. Ten aanzien van de stelling van eiser dat er bij overdracht aan Duitsland sprake zal zijn van indirect refoulement, overweegt de rechtbank dat eiser hier in het kader van de Dublinprocedure geen beroep (meer) op kan doen wanneer is aangenomen dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit de Afdelingsuitspraak van 12 juni 2024. [5]
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Er is geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek van onevenredige hardheid getuigt.
Enkele verwijzing naar de zienswijze
10. Eiser verzoekt om wat eerder in de procedure is aangevoerd en overgelegd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser in beroep niet toelicht waarom de reactie van de minister tekortschiet, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door hem beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.