ECLI:NL:RBDHA:2025:3900
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 8 november 2024 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac blijkt dat hij eerder op 26 september 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord, waardoor het onderzoek ter zitting is gesloten.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen en de behandeling van asielzoekers. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van ernstige tekortkomingen die een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt.
De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser voor de behandeling van zijn asielverzoek onevenredige hardheid zou betekenen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.