ECLI:NL:RBDHA:2025:370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
AWB 23/9295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsdocument EU/EER

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025, met zaaknummer AWB 23/9295, wordt het verzoek van eiser om verweerder in de proceskosten te veroordelen afgewezen. Eiser had op 29 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, welke door verweerder op 3 november 2022 werd afgewezen. Na een reeks van besluiten en intrekkingen, heeft eiser op 21 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 18 juni 2024 trok de gemachtigde van eiser het beroep in, maar verzocht om veroordeling in de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van 'tegemoetkomen' in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Dit omdat eiser tegen het besluit van 21 augustus 2023 ook beroep heeft ingesteld, en de rechtbank reeds in een andere uitspraak verweerder had veroordeeld in de proceskosten voor hetzelfde gebrek. De rechtbank concludeert dat een dubbele proceskostenvergoeding niet redelijk is en wijst het verzoek af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/9295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het verzoek van eiser om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
1.1
Eiser heeft op 29 april 2022 een aanvraag voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER op grond van artikel 9, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ingediend.
1.2
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 november 2022 (primaire besluit) afgewezen.
1.3
Met het besluit van 2 mei 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is op 4 juli 2023 door verweerder ingetrokken.
1.4
Bij besluit van 17 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar wederom niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Eiser heeft op 21 augustus 2023 beroep (AWB 23/9295) ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4
Bij besluit van 21 augustus 2023 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser heeft het beroep ter zitting ingetrokken, met een verzoek tot veroordeling in de proceskosten.
1.6
Verweerder heeft op de zitting van 18 juni 2024 gereageerd op dit verzoek.
1.7
Het onderzoek in deze zaak is vervolgens ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten veroordelen.
3. Volgens vaste rechtspraak [1] van de hoogste bestuursrechter is van ‘tegemoetkomen’ in de zin van artikel 8:75a, eerste lid van de Awb slechts sprake indien het bestuursorgaan een in het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat binnen de grenzen van het geding valt, heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit vanwege nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel vanwege pas in beroep verkregen, buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie houdt geen tegemoetkomen in voormelde zin in en vormt geen grond voor een proceskostenveroordeling.
4. Vast staat dat eiser op 21 augustus 2023 beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit, waarmee het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het niet (tijdig) aanleveren van bezwaargronden. Ook staat vast dat verweerder bij afzonderlijk besluit van diezelfde dag, namelijk 21 augustus 2023, het bestreden besluit van 17 augustus 2023 heeft ingetrokken en het bezwaar na inhoudelijke beoordeling van de bezwaargronden vervolgens alsnog ongegrond verklaard heeft. Eiser heeft tegen dit besluit afzonderlijk beroep ingesteld (AWB 23/5233) met gelijkluidende gronden.
5. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak weliswaar sprake is van ‘tegemoetkoming’ in de zin van artikel 8:75a, eerste lid van de Awb. Verweerder heeft naar aanleiding van de beroepen van eiser na schorsing van het onderzoek in het beroep met zaaknummer AWB/5233 immers alsnog de gronden van zijn bezwaar van 15 februari 2023 betrokken, waar eiser ook in dit beroep over heeft geklaagd. De rechtbank acht een proceskostenveroordeling in dit geval echter niet aan de orde, omdat eiser tegen het besluit van 21 augustus 2023 ook beroep heeft ingesteld (AWB 23/5233). In de uitspraak van heden op dat beroep heeft de rechtbank verweerder al veroordeeld in de proceskosten omdat hij de gronden bezwaar van 15 augustus 2023 ten onrechte niet in het bezwaar van eiser had betrokken. Een dubbele proceskostenvergoeding voor hetzelfde gebrek acht de rechtbank niet redelijk.
6. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt daarom afgewezen. Dat betekent dat de gemachtigde van eiser voor de behandeling van dit beroep geen recht heeft op vergoeding voor de gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De datum van verzending van deze uitspraak ziet u hierboven vermeld.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816, en 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1487.