In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking 'medische behandeling' behandeld. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, heeft een aanvraag ingediend die door de minister van Asiel en Migratie is afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA concludeerde dat eiser onder voorwaarden kan reizen, maar dat de benodigde medische zorg in Marokko beschikbaar is. Eiser betwist deze conclusie en stelt dat hij vanwege zijn psychische klachten niet kan reizen en geen toegang heeft tot de noodzakelijke zorg in Marokko. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg in Marokko voor hem niet toegankelijk is en dat de bewijslast ten onrechte bij hem is gelegd. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning terecht is, maar oordeelt dat de ambtshalve toetsing van het recht op gezinsleven onder artikel 8 EVRM onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen 8 weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.