ECLI:NL:RBDHA:2025:368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
AWB 23/14606, AWB 23/14607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag reguliere verblijfsvergunning voor medische behandeling en voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking 'medische behandeling' behandeld. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, heeft een aanvraag ingediend die door de minister van Asiel en Migratie is afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA concludeerde dat eiser onder voorwaarden kan reizen, maar dat de benodigde medische zorg in Marokko beschikbaar is. Eiser betwist deze conclusie en stelt dat hij vanwege zijn psychische klachten niet kan reizen en geen toegang heeft tot de noodzakelijke zorg in Marokko. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg in Marokko voor hem niet toegankelijk is en dat de bewijslast ten onrechte bij hem is gelegd. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning terecht is, maar oordeelt dat de ambtshalve toetsing van het recht op gezinsleven onder artikel 8 EVRM onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen 8 weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/14606 (beroep) en AWB 23/14607 (voorlopige voorziening).
uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter van 9 januari 2025 in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat door eiser is ingediend.
1.1
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 29 augustus 2022 (primaire besluit) afgewezen.
1.2
Met het bestreden besluit van 12 december 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3
Eiser heeft bij de rechtbank beroep (AWB 23/14606) ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening (AWB 23/14607) te treffen.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser wenst regulier verblijf in Nederland voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’, omdat hij lijdt aan een depressieve stoornis met psychotische kenmerken (eenmalige episode) en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Eiser wordt voor deze psychische klachten behandeld door de huisarts en krijgt medicatie voorgeschreven. Daarnaast heeft eiser last van eczeem en astma. Eiser stelt een relatie te hebben met mevrouw [naam] , die de Nederlandse nationaliteit heeft en een dochter heeft.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Ter voorbereiding van de besluitvorming heeft verweerder advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) over de gezondheidssituatie van eiser. Het BMA heeft op 21 oktober 2021, 27 januari 2022, 1 juni 2022, 29 juli 2022 advies uitgebracht ten behoeve van het primaire besluit. Op 3 maart 2023 en 21 juli 2023 heeft het BMA (aanvullende) medische adviezen uitgebracht ten behoeve van het besluit op bezwaar.
3.1
Het BMA heeft in het meest recente advies van 21 juli 2023 geconcludeerd dat eiser onder voorwaarden kan reizen. In dat BMA-advies is de voorwaarde gesteld dat eiser tijdens de reis bijgestaan wordt door een psychiatrisch verpleegkundige. Ook dient eiser een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens en voldoende medicatie om de periode van zijn reis te overbruggen mee te nemen. Bij het uitblijven van medische behandeling, zoals eiser deze nu ontvangt, verwacht het BMA wel een medische noodsituatie binnen drie tot zes maanden. Daarom heeft het BMA onderzocht of de medische behandeling die eiser nodig heeft ook beschikbaar is in zijn land van herkomst Marokko. Het BMA is hierbij tot de conclusie gekomen dat de beschikbare behandelmogelijkheden in Marokko voldoende zijn om een medische noodsituatie binnen drie tot zes maanden te voorkomen.
3.2
Gelet op de gegeven BMA-adviezen en omdat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat de in Marokko beschikbare zorg voor hem persoonlijk niet toegankelijk is, heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag voor regulier verblijf vanwege ‘medische behandeling’ bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder ook geconcludeerd dat de afwijzing van de reguliere verblijfsvergunning niet in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] . Volgens verweerder is tussen eiser, zijn partner en de dochter van zijn partner namelijk geen sprake van beschermwaardig familie- of gezinsleven. De belangenafweging in het kader van dit familieleven is in het nadeel van eiser uitgevallen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep, kort samengevat, het volgende aan. Eiser stelt dat hij vanwege zijn psychische klachten niet kan reizen en dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling en medicatie in Marokko. Hij kan in zijn geboorteplaats geen medische behandeling ondergaan en reizen naar de behandelplek die door het BMA wordt genoemd, is voor hem praktisch niet haalbaar en betaalbaar. Eiser heeft daar geen familieleden of sociaal netwerk die hem kan helpen en de plaatselijke overheden en charitatieve instellingen bieden geen hulp aan mensen die Berbers spreken. Eiser kan door zijn taalbarrière niet onderbouwen dat de zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Ook heeft verweerder heeft de bewijslast voor het aantonen van de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke zorg ten onrechte bij eiser gelegd. Hiermee handelt verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het recht op een eerlijk proces. Ten slotte heeft verweerder gelet op het familieleven van eiser en zijn partner en haar dochter een verkeerde belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verblijf vanwege medische behandeling
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden geconcludeerd heeft dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’.
5.1
Eiser wordt ten eerste niet in zijn stelling gevolgd dat hij vanwege zijn psychische klachten ongeschikt is om te reizen. Uit het BMA advies blijkt dat eiser met begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige tijdens de reis en voldoende voorraad medicatie om de periode van reizen te overbruggen in staat is om naar Marokko te reizen. In beroep heeft eiser geen contra-expertise of andere concrete aanknopingspunten voor twijfel ingebracht die maken dat niet van de conclusies van het BMA uitgegaan mag worden. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
5.2
Ten aanzien van de feitelijke toegankelijkheid van de zorg in Marokko overweegt de rechtbank als volgt.
5.3
Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [2] moet de vreemdeling aannemelijk maken dat de beschikbare medische zorg in het land van herkomst in zijn individuele geval niet feitelijk toegankelijk is, als uit het BMA-advies blijkt dat de benodigde behandeling voor eiser daar aanwezig is. De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde beroepsgronden en overgelegde stukken geen onderbouwing aanwezig om van deze bestendige jurisprudentielijn af te wijken. Voor het oordeel dat de bewijslast ten onrechte bij eiser ligt en dat deze bewijslastverdeling in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijke bestuur en het recht op een eerlijk proces, meer specifiek ‘the equality of arms’ bestaat in dit geval dan ook geen grond.
5.4
Met inachtneming van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht geconcludeerd heeft dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat de in Marokko beschikbare zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Verweerder heeft in dit kader aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet met stukken of andere objectieve bewijsmiddelen aannemelijk gemaakt heeft dat het voor hem financieel of praktisch niet haalbaar is om zich in Casablanca te vestigen. Ook mocht worden tegengeworpen dat eiser niet aannemelijk gemaakt heeft dat het voor hem financieel of praktisch onhaalbaar is om vanuit een andere woonplaats naar Casablanca op en neer te reizen voor het verkrijgen van de noodzakelijke medische behandeling en medicatie. Niet gebleken is dat eiser, al dan niet vanwege de gestelde taalbarrière, in bewijsnood verkeert en dat hij hierdoor op geen enkele wijze in staat is om aannemelijk te maken dat hij praktisch of financieel gezien geen toegang kan krijgen tot de in Marokko beschikbare zorg. Deze gestelde bewijsnood rijmt zich niet met de eerder door eiser verrichte navraag bij medische behandelaren in Marokko en de stukken die eiser van hen verkregen heeft. Dat eiser geen hulp kan krijgen van plaatselijke overheden of charitatieve instellingen, omdat zij geen Berbers spreken, is niet met algemene bronnen of concrete pogingen tot navraag door eiser onderbouwd. Dat eiser in Marokko geen familieleden of anderszins een sociaal netwerk heeft die hem kan ondersteunen is ook niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgronden slagen niet.
Ambtshalve toetsing artikel 8 EVRM
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn besluit ten aanzien van de ambtshalve toets op artikel 8 EVRM onvoldoende draagkrachtige gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Redengevend daarvoor is het volgende.
6.1
De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens de ambtelijke hoorzitting niet of niet wezenlijk is bevraagd over de invulling van het familieleven met zijn partner en haar dochter. De summiere vragen die daarover door verweerder zijn gesteld, blijkens pagina 4 van het verslag van de hoorzitting, hebben eiser onvoldoende in de gelegenheid gesteld om de invulling van dit gezinsleven nader toe te lichten en te onderbouwen. Hiermee heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. Het in de gegeven omstandigheden ambtshalve vaststellen dat geen sprake is van beschermwaardig gezinsleven, terwijl daarover in het procesdossier weinig informatie beschikbaar is, maakt het besluit op dit punt dan ook onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
6.2
Deze gebreken moeten voor rekening en risico van verweerder komen en maken dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal verweerder opdragen nader onderzoek te doen naar het gestelde familieleven in het kader van artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor finale geschilbeslechting en zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder wordt opgedragen binnen 8 weken opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het geconstateerde gebrek enkel ziet op de ambtshalve beoordeling van het recht op gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit op bezwaar opnieuw een ambtshalve beoordeling voor een regulier verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM moeten maken.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] .
9. Omdat de eerdere gemachtigden van eiser zich onttrokken hebben, is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand geen sprake meer. Nu ook van andere vergoedbare handelingen als bedoeld in bijlage A bij het Besluit proceskosten bestuursrecht niet is gebleken, bestaat er in dit geval geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen 8 weken opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De datum van verzending van deze uitspraak ziet u hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:145.
3.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)