In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2025, wordt het beroep van een Libische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 14 januari 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, heeft op 16 april 2024 een ingebrekestelling verstuurd vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Verweerder heeft de aanvraag op 30 mei 2024 afgewezen als ongegrond, wat de eiser niet accepteert. De rechtbank behandelt het beroep op 23 januari 2025, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.
De rechtbank oordeelt dat de motivering van verweerder over de politieke discussies en de aanvallen op de eiser onvoldoende is. De rechtbank stelt vast dat de problemen van de eiser met een bepaalde militieleider, [naam 2], niet geloofwaardig zijn beoordeeld door verweerder. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van de eiser over de aanvallen en bedreigingen niet ongerijmd zijn en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen tien weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 2.267,50.