ECLI:NL:RBDHA:2025:3500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
09/042667-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en bijzondere voorwaarden

Op 10 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1945, heeft op 5 februari 2024 in Naaldwijk zijn partner, terwijl zij sliep, met een mes in de rug gestoken. Dit leidde tot een klaplong en andere verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vol opzet handelde, ondanks zijn verklaring dat hij enkel het snurken van zijn partner wilde stoppen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende tijd had om de gevolgen van zijn handelen te overzien, en dat zijn handelingen gericht waren op het doden van zijn partner. De officier van justitie had vrijspraak van de poging tot doodslag geëist, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 368 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de leeftijd van de verdachte, zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid en de impact van detentie op hem en zijn partner. De rechtbank besloot tot een zwaardere straf dan door de officier van justitie was gevorderd, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/042667-24
Datum uitspraak: 10 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.J. Balkenende naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 februari 2024 te Naaldwijk, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, genoemde [naam] (terwijl zij sliep/in bed lag) met een mes in de rug althans het lichaam heeft gestoken (waardoor zij een klaplong heeft opgelopen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 februari 2024 te Naaldwijk, in elk geval in Nederland aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond en/of een klaplong, heeft toegebracht door genoemde [naam] (terwijl zij sliep/in bed lag) met een mes in de rug althans het lichaam te steken
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 februari 2024 te Naaldwijk, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen genoemde [naam] (terwijl zij sliep/in bed lag) met een mes in de rug althans het lichaam heeft gestoken' (waardoor zij een klaplong heeft opgelopen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling en tot bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de tenlastegelegde poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de poging tot zware mishandeling. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2024038055, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 64).
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 28-29):
Op maandag 5 februari 2024 hoorde ik dat [naam] vertelde dat haar man rond 04:30 uur in de morgen van maandag 5 februari 2024 haar in haar slaap met een keukenmes in haar rug had gestoken. Hierdoor werd zij wakker en ontstond er een worsteling tussen haar man en haar, waarbij zij het mes uit de handen van haar man wist te krijgen en dit mes weglegde.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 32-33 en bijbehorende fotobijlage p. 35-38):
Op maandag 5 februari 2023 vertelde [naam] mij dat zij aan het slapen waren in de ochtend, dat zij aan het snurken was, dat haar partner ( [de verdachte] ) daar iets van zei. Hierop gaf zij aan dat zij er niets aan kon doen. Zij sliep verder waarna zij later wakker werd nadat [de verdachte] haar in haar rug had gestoken. Zij zag [de verdachte] met een vleesmes in zijn hand naast haar bed staan en heeft hierna met nog flink geweld deze uit zijn hand moeten trekken. Ik zag vervolgens een inmiddels dichte snijwond van c.a. 2 centimeter groot aan de onderzijde van haar linker schouder blad ongeveer. Ik hoorde [naam] hierna verklaren dat zij een klaplong had als gevolg hiervan. Haar longvocht zou aan de rand zijn aangeprikt mogelijk. Als gevolg voelde zij zich benauwd. Ik zag en hoorde vervolgens dat [naam] zonder dat ik er naar vroeg het keukenmes uit de keukenla ging laten zien. Ik zag dat het een middel formaat vleesmes betrof.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 5 februari 2024, voor zover inhoudende (p.
Op maandag 5 februari 2024, werd ik verbalisant, gebeld door de huisarts S.P. Lemmens van de Praktijk Kleine Woerdlaan 50 Naaldwijk. De huisarts vertelde aan mij het volgende.
Vanmorgen verscheen mevrouw [naam] aan de balie van de praktijk. Ze had was last van haar rug met daarbij het verhaal dat ze zou zijn gestoken door haar man. Uit het eerste onderzoek constateerde de huisarts dat de vrouw een oppervlakkige snij / steekwond in haar rug leek te hebben. Bij verder onderzoek bleek de vrouw ook een klaplong te hebben.
4.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 februari 2025, voor zover inhoudende:
Ergens in de loop van de nacht werd ik wakker omdat [naam] snurkte. Het liep de laatste tijd niet lekker tussen ons. Ik had [naam] al een paar keer gewaarschuwd dat ik wakker werd van haar gesnurk. Ik wilde het snurken stoppen. Ik wilde kordaat optreden. Op een gegeven moment ben ik met de traplift naar de keuken gegaan. Ik heb een mes uit de keukenla gepakt van 17 centimeter. Ik ben met de traplift naar boven gegaan, heb de dekens weggetrokken en heb haar gestoken. Ik heb niet bewust gekeken op welke plek ik stak. [naam] heeft het mes uit mijn handen gepakt. Ik herken het mes op de foto (pagina 38 van het dossier) als het mes waarmee ik heb gestoken.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1
Het incident
Op 4 februari 2024 waren er enkele omstandigheden die het humeur van de verdachte negatief hadden beïnvloed: de teleurstellende uitslag van een bezochte voetbalwedstrijd, de ontvangst daarna thuis, en een televisie-uitzending van Alberto Stegeman over mensen achter Palm-Invest door wie hij in het verleden veel geld was kwijtgeraakt. In de nachtelijke uren van 5 februari 2024 lagen de verdachte en zijn partner, [naam] (hierna: [naam] ) te slapen. De verdachte werd wakker van het gesnurk [naam] en was het snurken zat. Hij is met de traplift naar beneden gegaan en heeft een vleesmes uit de keukenla gepakt. De verdachte is vervolgens weer met de traplift naar boven gegaan, waarna hij [naam] met het mes dat hij uit de keukenla had gepakt in haar rug ter hoogte van haar linkerschouderblad heeft gestoken. Hierna heeft er een worsteling plaatsgevonden, waarbij [naam] het mes heeft afgepakt. Dit heeft ter zitting niet ter discussie gestaan. De verdachte heeft dit ook bekend.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd.
3.4.2.
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het doden [naam] , ook niet in de zin dat hij bewust de aanmerkelijke kans op haar dood heeft aanvaard. De verdachte wilde enkel het snurken [naam] stoppen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De verdachte wilde naar eigen zeggen ‘kordaat’ optreden tegen het snurken [naam] . Gelet op het feit dat de verdachte slecht ter been is en een traplift nodig heeft gehad om naar beneden en weer naar boven te gaan, heeft hij voldoende tijd gehad om – de gevolgen van - zijn voorgenomen handelen te overzien. Desondanks heeft de verdachte, nadat hij met het mes weer boven in de slaapkamer was gearriveerd, [naam] daarmee in haar rug gestoken, terwijl zij weerloos op bed lag te slapen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft gekeken op welke plek hij [naam] stak, maar wat de rechtbank betreft staat vast staat dat hij [naam] welbewust met het lemmet van het mes in haar bovenlichaam heeft gestoken, nadat hij eerst de deken waar zij onder lag had weggetrokken. De rechtbank beschouwt ook deze laatste handeling als een bewuste actie van de verdachte die er objectief op gericht lijkt te zijn om de plaats te kunnen bepalen waar hij haar met het mes zou steken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden, waaronder diverse slagaders, het hart en de longen. Wanneer deze vitale organen door een messteek worden geraakt, dan leidt dit niet zelden tot de dood. In dit geval is kennelijk een van die vitale organen, namelijk een long [naam] , ook daadwerkelijk met het mes in aanraking gekomen, wat een klaplong en benauwdheid heeft veroorzaakt. Het door de verdachte gebruikte mes van circa 17 centimeter lengte had gemakkelijk tot aanzienlijk zwaarder letsel, maar ook tot een fatale afloop kunnen leiden. De verdachte heeft steeds benadrukt (enkel) het snurken [naam] te hebben willen stoppen. Uit niets is echter gebleken dat hij dit op een andere manier heeft willen bewerkstelligen dan door haar met het mes te doden, wat immers een definitief einde aan het gesnurk zou hebben betekend.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de intentie moet hebben gehad om [naam] om het leven te brengen en dat hij daarom vol opzet heeft gehad op de dood [naam] .
3.4.3.
Poging
De rechtbank overweegt voorts dat voor een strafbare poging is vereist dat het voorgenomen misdrijf zich heeft geopenbaard door een begin van uitvoering van dat misdrijf. De gedragingen van de verdachte dienen naar de uiterlijke verschijningsvorm te worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte [naam] in haar slaap in haar rug heeft gestoken, waardoor zij wakker is geworden en uit een worsteling het mes heeft afgepakt van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het voornemen van de verdachte (het doden [naam] ) zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en er dus sprake is van een strafbare poging.
3.4.4.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 februari 2024 te Naaldwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, genoemde [naam] (terwijl zij sliep/in bed lag) met een mes in de rug heeft gestoken (waardoor zij een klaplong heeft opgelopen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname).
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft bepleit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ervoor zou zorgen dat het hervonden evenwicht in de partnerrelatie wordt verstoord. Bovendien twijfelt de verdediging aan de detentiegeschiktheid van de verdachte. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte met zijn partner maatregelen heeft genomen om recidive te voorkomen (logeerbed en oordoppen), dat de verdachte veel spijt heeft, zijn meewerkende proceshouding, dat hij verminderd toerekeningsvatbaar is, dat hij zich aan alle schorsingsvoorwaarden heeft gehouden en dat hij bereid is om aan alle (toekomstige) voorwaarden mee te werken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door zijn partner met een mes in haar rug te steken, terwijl zij aan het slapen was. Hierdoor heeft het slachtoffer een snij/steekwond en een klaplong opgelopen, met een benauwdheid als gevolg. Het slachtoffer had door de handelswijze van de verdachte het leven kunnen verliezen. Het is niet aan de verdachte te danken dat het slachtoffer niet is komen te overlijden: het slachtoffer is immers wakker geworden en wist het mes af te pakken. Het is uitermate schokkend dat de verdachte zijn levensgezel vanuit een geringe aanleiding - het gesnurk van zijn partner – met een vleesmes in haar rug heeft gestoken. Bovendien heeft het incident plaatsgevonden op een moment dat zij zich hiertegen naar verwachting niet zou verweren, namelijk ’s nachts terwijl zij in de gezamenlijke woning lag te slapen, oftewel op een moment en plaats waarop zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 januari 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 10 september 2024 van T.J .G. Bakkum, psychiater, supervisor
C. Balázs, psychiater, supervisant, en drs. A. Preesman, GZ-psycholoog waaruit volgt dat bij de verdachte sprake is van een beperkte neurocognitieve stoornis in de vorm van Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH) en lichte gedragsveranderingen (MBI). Tijdens het hem ten laste gelegde feit waren deze stoornis en problematiek ook aanwezig. Deze stoornis en gedragsveranderingen worden verergerd onder invloed van langer bestaande relationele spanningen en meerdere andere stressvolle omstandigheden in korte tijd. Dit kan gepaard gaan met een tekortschietend vermogen om gedrag in vrijheid of conform zijn eigen wil te bepalen en daarnaar te handelen. Dat de verdachte nog enkele doelmatige gedragingen kon uitvoeren tussen het ontwaken en het steken van zijn partner, toont aan dat er geen sprake was van volledig controleverlies. Gelet hierop wordt geadviseerd om het feit in verminderde mate aan hem toe te rekenen. Gezien verdachtes beperkte mentale belastbaarheid en lichamelijke kwetsbaarheid zal detentie naar verwachting een negatieve impact op hem hebben en bovendien zal het voor zijn partner (tevens slachtoffer) een zware last zijn als de verdachte vast komt te zitten, terwijl zij juist zijn steun en toeverlaat en een ‘protectieve factor’ is, die gekoesterd moet worden. Een voorwaardelijke straf wordt dan ook passender geacht, met daarbij monitoring en zorgcoördinatie door of onder toezicht van de reclassering.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 oktober 2024 van Reclassering Nederland, waaruit volgt dat sprake is van een laag recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte aan hem op te leggen een voorwaardelijke straf, met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname). Gezien de ernst van de tenlastelegging acht de reclassering een dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden nodig. De reclassering wenst in het kader van risicomanagement zo snel mogelijk invulling te (blijven) geven aan de geadviseerde interventies.
Nu de conclusies van de gedragsdeskundigen omtrent de psychische problematiek van de verdachte en de mate waarin die problematiek heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het tenlastegelegde, worden gedragen door hun bevindingen, maakt de rechtbank die tot het hare. Tegen die achtergrond zal de rechtbank het bewezen verklaarde in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Motivering van de straf
Gelet op de aard en ernst van het feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur in beginsel gerechtvaardigd. Echter, in dit geval zal de rechtbank een onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dat gelijk is aan de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte op leeftijd is, ten tijde van het ten laste gelegde feit verminderd toerekeningsvatbaar was en detentie naar verwachting een negatieve impact op hem zal hebben. Verder laat de rechtbank meewegen dat de verdachte ter terechtzitting spijt heeft betuigd over het door hem gepleegde strafbare feit en over hetgeen hij het slachtoffer daarmee heeft aangedaan. De rechtbank kent veel gewicht toe aan de wens van het slachtoffer, die de verdachte graag bij haar zegt te hebben en die zegt hem te vertrouwen, en die niet wil dat hij een gevangenisstraf ondergaat. Gelet op in het bijzonder het reclasseringsadvies zou dat ook vanuit het perspectief van het ermee gemoeide risico, verantwoord zijn.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan waarop de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd en de gevorderde straf onvoldoende uitdrukking geeft aan de ernst van het feit. De rechtbank ziet aanleiding om aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en hem tegelijk te verplichten te werken aan zichzelf om herhaling te voorkomen. In het voorgaande ziet de rechtbank ook aanleiding om aan de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden een proeftijd van drie jaren te verbinden.
Dadelijk uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf die gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op de ernst van dit feit, is de rechtbank van oordeel dat om het risico op herhaling laag te houden zo spoedig mogelijk invulling dient te worden gegeven aan de geadviseerde interventies. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, zijnde een mes, verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
368 (driehonderdachtenzestig) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op afspraken met de reclassering blijft melden, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, laat behandelen door Middin (afdeling Hersenz) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een verslechtering van de mentale belastbaarheid van de veroordeelde kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart verbeurd het de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1. STK Mes.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.J. Wortelboer, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. F.C. Berg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2025.