ECLI:NL:RBDHA:2025:3496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59 Vw 2000; beoordeling van voortvarend handelen van de minister

Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 februari 2025, waarin de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Tijdens de zitting op 25 februari 2025, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister stelde dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeert dat de niet betwiste zware en lichte gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft niet voldoende middelen van bestaan, wat bijdraagt aan het risico van onttrekking aan het toezicht.

Daarnaast heeft de rechtbank de voortvarendheid van de minister in de uitzettingsprocedure beoordeeld. Eiser betoogde dat de minister onvoldoende voortvarend handelde, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende stappen had ondernomen, waaronder een vertrekgesprek en het opstarten van de procedure voor een laissez-passer. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten en is openbaar gemaakt op 3 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7290

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware en lichte gronden niet heeft betwist. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Uit de gronden volgt dat er een significant risico ontstaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
2. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser betoogt dat hij al 20 jaar woonachtig is in Frankrijk en stelt dat hij niet is geboren op de datum die in het dossier gemeld is maar op een andere datum. De minister moet met die juiste gegevens navraag doen zodat eiser op korte termijn kan worden uitgezet naar Frankrijk.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Op 19 februari 2025 heeft er een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Ook is de procedure voor de aanvraag van een laissez-passer opgestart bij de autoriteiten in Algerije. Verder heeft de gemachtigde van de minister op zitting vermeld dat er met de nu door eiser opgegeven geboortedatum opnieuw navraag is gedaan bij de autoriteiten in Frankrijk. Hieruit is gebleken dat eiser ook onder die gegevens niet bekend is en geen verblijfsrecht heeft in Frankrijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829