ECLI:NL:RBDHA:2025:3401

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL24.43700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en motiveringsgebrek bij afwijzing door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 30 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 14 oktober 2024 door de minister als ongegrond werd afgewezen. Eiser heeft op 7 november 2024 beroep ingesteld, waarbij hij zijn gronden op 5 december 2024 heeft aangevuld. De rechtbank heeft op 27 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn besluit niet is ingegaan op de door eiser overgelegde aangifte van 27 mei 2015, wat leidt tot een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de minister in zijn verweerschrift alsnog de aangifte heeft beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister de problemen van eiser vanwege politieke activiteiten met een persoon bij de partij ongeloofwaardig heeft mogen achten, maar dat de minister de verklaringen van eiser over de vrees voor problemen met de organisatie als asielmotief had moeten aanmerken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag als ongegrond blijft staan.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister geen aanleiding had hoeven zien om een Forensisch Medisch Onderzoek (FMO) op te starten, omdat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft geen argumenten aangedragen die de minister zouden hebben moeten doen twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.814,- en heeft de minister veroordeeld in deze kosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43700

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 30 oktober 2022 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 oktober 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. [1] Daarnaast is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken.
1.1.
Eiser heeft hiertegen op 7 november 2024 beroep ingesteld. Eiser heeft zijn beroepsgronden op 5 december 2024 aangevuld. Op 9 januari 2025 heeft eiser een politierapport van 10 juni 2015 ingezonden. De minister heeft hierop gereageerd met een verweerschrift van 21 januari 2025.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is omdat de minister in het bestreden besluit, en in het voornemen van 28 juni 2024, niet is ingegaan op de door eiser overgelegde aangifte van 27 mei 2015. Ook is het beroep gegrond omdat de minister de verklaringen van eiser over de problemen met de [organisatie] ten onrechte niet als asielmotief heeft aangemerkt. Dit betekent in dit geval niet dat de minister een nieuwe beslissing op de asielaanvraag van eiser hoeft te nemen. De juridische gevolgen (rechtsgevolgen) blijven namelijk in stand. Hierna legt de rechtbank dit uit.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij van 2012 tot 2015 actief lid was voor de [naam partij] [2] . Hij nam deel aan bijeenkomsten van de tegenpartij om deze te verstoren en rekruteerde mensen om hen te overtuigen op de [naam partij] te stemmen. Eiser heeft bij de presidentiële verkiezingen in 2015 geweigerd geld van [naam 2] aan te nemen om stemmen te stelen en om de verkiezingen te saboteren. Eiser is door een aantal personen gepakt en geslagen, waarna hij naar Kano is gevlucht. Zijn vrouw is door de problemen ontvoerd en vermoord. Eiser heeft in september 2016 Nigeria verlaten. Hij vreest bij terugkeer dat [naam 2] hem zal vermoorden en voor problemen met de [organisatie] .
Het bestreden besluit
4. Met het bestreden besluit (en het daarin ingelaste voornemen van 28 juni 2024) heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Bij de beoordeling van het asielrelaas van eiser heeft de minister de volgende asielmotieven vastgesteld:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen met [naam 2] vanwege politieke activiteiten bij de [naam partij] .
4.1.
De minister gaat uit van de door eiser opgegeven persoonsgegevens en vindt zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dit leidt alleen niet tot een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Nigeria. De minister acht de verklaringen over de problemen met [naam 2] vanwege de politieke activiteiten bij de [naam partij] , niet geloofwaardig.
Het standpunt van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Wat hij daartoe in de gronden van beroep aanvoert, zal de rechtbank hierna bespreken.
Geloofwaardigheidsbeoordeling asielmotief 2
Verzoek om het politierapport te laten onderzoeken
6. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting het verzoek gedaan om het politierapport van 10 juni 2015 te laten onderzoeken door Bureau Documenten. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. Daartoe is het volgende van belang. Voor zover het politierapport al echt zou zijn, maakt dit het standpunt van de minister over de ongeloofwaardigheid van asielmotief 2. niet anders. De inhoud van het politierapport kan namelijk niet het hele asielrelaas van eiser onderbouwen. De rechtbank zal daar onder 8.1 nader op ingaan.
Aangifte niet meegenomen
7. Eiser voert aan dat de minister in de besluitvorming niet is ingegaan op de aangifte van 27 mei 2015 en dat het bestreden besluit daarom onzorgvuldig is. De aangifte is van belang voor de beoordeling van eisers asielrelaas, omdat daarin is opgenomen dat zijn vrouw is vermoord vanwege zijn problemen in het land van herkomst.
7.1.
De minister heeft op de zitting aangegeven dat in de besluitvorming niet is ingegaan op de aangifte, maar dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [3] kan worden gepasseerd omdat eiser daardoor niet is benadeeld. De minister is namelijk in het verweerschrift alsnog ingegaan op de overgelegde aangifte.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de aangifte mee had moeten nemen in haar beoordeling. Door dat niet te doen, is op dat punt sprake van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek. De beroepsgrond slaagt en het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat de minister alsnog de aangifte heeft beoordeeld in het verweerschrift en eiser in de gelegenheid is geweest hierop te reageren.
Inhoudelijke beoordeling
8. De minister heeft in het verweerschrift over de aangifte gesteld dat Bureau Documenten op 23 augustus 2024 [4] heeft geconstateerd dat de aangifte waarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Zij heeft daarbij benadrukt dat alleen documenten die authentiek zijn bevonden en waarvan de echtheid kan worden bevestigd, kunnen bijdragen aan de onderbouwing van het asielrelaas. [5] Verder heeft de minister gesteld dat de aangifte, inhoudelijk gezien, geen bevestiging is van eisers gehele asielrelaas. De rechtbank volgt niet de tegenwerping in het verweerschrift dat de aangifte van 27 mei 2015 spreekt over de vrouw van eiser, terwijl hij zelf heeft verklaard dat hij tot 2015 is getrouwd. Eiser heeft op de zitting verduidelijkt dat hij met zijn vrouw was getrouwd tot haar gestelde overlijden. De minister heeft er wel op kunnen wijzen dat in de aangifte de naam van zijn gestelde vermoordde vrouw niet wordt genoemd en dat uit de aangifte niet blijkt dat de ex-vrouw van eiser is vermoord door de [naam partij] . De stelling van eiser op de zitting dat het een kwestie van interpretatie is van de aangifte en dat zijn schoonmoeder de aangifte heeft gedaan, heeft de minister niet op een ander standpunt hoeven brengen.
8.1.
De minister heeft verder in het verweerschrift gesteld dat in het politierapport conclusies staan die in strijd zijn met de inhoud van de aangifte. Zij heeft er daarbij op gewezen dat de naam van eiser in de aangifte en in het politierapport anders is gespeld. [6] In de aangifte wordt eiser genoemd als partij-agent van de [naam partij] , terwijl hij in het politierapport wordt genoemd als partij- en jeugdleider van de [naam partij] . Verder vermeldt het politierapport dat één moord heeft plaatsgevonden, terwijl de aangifte het heeft over twee moorden. De minister heeft daarbij opgemerkt dat op grond van het politierapport niet duidelijk is dat de ex-vrouw van eiser is vermoord door de [naam partij] of personen die verwant zijn aan [naam 2] . Er wordt enkel gesproken van onbekende ‘political thugs’. Ook heeft de vermoorde vrouw die in het politierapport is genoemd een andere naam [7] dan eiser heeft verklaard in het nader gehoor. [8] Het is hierdoor volgens de minister onduidelijk of het gaat om de ex-vrouw van eiser. De rechtbank kan de minister volgen in haar standpunt dat het politierapport geen onderbouwing is van het (gehele) asielrelaas van eiser. De stelling van eiser op de zitting dat het politierapport met een andere intentie is opgesteld dan de aangifte, is een onvoldoende verklaring voor de verschillen tussen de aangifte en het politierapport.
8.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over [naam 2] onlogisch zijn en in strijd zijn met openbare en gezaghebbende bronnen. In het bestreden besluit, en in het voornemen, heeft de minister dat voldoende deugdelijk gemotiveerd. Zij heeft bij haar standpunt kunnen betrekken dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat [naam 2] de voorzitter is van de [naam partij] en aan hem is voorgesteld als leider van die partij, terwijl uit openbare bronnen blijkt dat [naam 2] jeugdleider is van de [partijnaam] , een concurrerende politieke partij. Zoals de minister in het verweerschrift heeft gesteld, heeft eiser geen informatie ingebracht, waaruit zou blijken dat [naam 2] (ook) lid is van de [naam partij] . Dat eiser stelt dat aan hem is verteld dat [naam 2] voorzitter is van de [naam partij] , heeft de minister niet hoeven volgen. Zoals de minister in het verweerschrift heeft gesteld, is de (gestelde) minderjarigheid van eiser tijdens zijn lidmaatschap van de [naam partij] geen verklaring voor zijn tegenstrijdigheden en onjuistheden over fundamentele details van de [naam partij] . Zij heeft daarbij mee mogen wegen dat eiser heeft verklaard dat hij partijagent was bij de [naam partij] , waarna hij in 2015 die partij als meerderjarige heeft verlaten. Van eiser mag dan verwacht worden dat hij gedetailleerder kan verklaren over de [naam partij] en de door hem gestelde ondervonden problemen met [naam 2] , nu dit een belangrijk aspect in zijn asielrelaas is. Eisers verklaring dat hij ten tijde van zijn activiteiten voor de [naam partij] van 2012 tot 2015 nog minderjarig was, is hiervoor onvoldoende. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat eiser op 22 maart 2014 meerderjarig is geworden.
8.3.
De minister heeft daarnaast niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat zijn kennis over de [naam partij] gebrekkig, incorrect en tegenstrijdig is. Zij heeft erop mogen wijzen dat eisers verklaring dat de [naam partij] in 2010 is opgericht niet overeenkomt met de openbare bron, waaruit blijkt dat de [naam partij] al in 1989 is opgericht. Ondanks dat dit pas in het verweerschrift is genoemd door de minister, betrekt de rechtbank dit wel in haar oordeel. Eiser is namelijk hierdoor niet benadeeld, omdat hij hierop op de zitting heeft kunnen reageren. De minister mocht er daarbij op wijzen dat eiser zijn verklaringen hierover ook niet heeft gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen. Pas op de zitting komt eiser met de verklaring dat de [naam partij] na de oprichting in 1989 is weggezakt en omstreeks 2010-2012 weer in opkomst is geraakt. De minister heeft dit niet hoeven volgen omdat de verklaring van eiser daarover op de zitting niet is onderbouwd. Verder heeft de minister mogen stellen dat eisers verklaringen over de samenvoeging van het [partij 2] en de [naam partij] niet juist zijn, in het licht van gezaghebbende bronnen. Daarbij heeft zij kunnen betrekken dat het [partij 2] onderdeel is geworden van het [partij 3] . De stelling van eiser dat de minister onvoldoende genuanceerd naar zijn verklaringen heeft gekeken, slaagt niet. Voor die stelling zijn in het bestreden besluit en in het voornemen geen concrete aanknopingspunten te vinden.
8.4.
De minister heeft gelet op het voorgaande de problemen van eiser vanwege politieke activiteiten met [naam 2] bij de [naam partij] ongeloofwaardig mogen achten. De beroepsgronden slagen niet.
9. Eiser voert aan dat hij in het nader gehoor melding heeft gemaakt van psychische klachten en littekens waarvan foto’s zijn gemaakt. Hij vindt dat de minister op grond van de Procedurerichtlijn aanleiding had moeten zien om een FMO op te starten om te onderzoeken of er medisch steunbewijs te vinden is voor zijn verklaringen.
10. De rechtbank is van oordeel dat minister geen aanleiding heeft hoeven zien om een FMO op te starten. Uit artikel 18 van de Procedurerichtlijn volgt dat de minister beoordelingsruimte heeft bij het opstarten van een FMO. [10] Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat de minister zich voor de beoordeling of een FMO relevant is veelal een, al dan niet voorlopig, oordeel moet vormen over het asielrelaas en de geloofwaardigheid daarvan. [11] Dat heeft de minister in dit geval ook gedaan. Zij heeft zich, zoals blijkt uit het voorgaande, voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. De minister heeft dan ook in het verweerschrift kunnen stellen dat de uitkomsten van een FMO niet tot een ander, positief, oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas zullen leiden en dat een FMO in dit geval daarom niet relevant was. [12] Daar komt bij dat eiser zijn psychische klachten niet met medische stukken heeft onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
[organisatie]
Heeft de minister dit terecht niet als asielmotief aangemerkt?
11. Op de zitting is met partijen besproken dat het erop lijkt dat de minister de verklaringen van eiser over de problemen met de [organisatie] geloofwaardig heeft geacht. In het bestreden besluit is namelijk in het kader van de toetsing aan artikel 3 van het EVRM [13] overwogen dat eiser bij terugkeer naar Nigeria geen reëel risico op ernstige schade loopt vanwege de [organisatie] . De minister heeft op de zitting desgevraagd aangegeven dat de overweging daarover in het bestreden besluit een reactie is op de zienswijze en dat de verklaringen van eiser over de problemen met de [organisatie] niet als apart asielmotief is beoordeeld.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister eisers verklaringen over de vrees voor problemen met de [organisatie] als asielmotief had moeten aanmerken. Dat asielmotief is van belang voor de vraag of eiser bij terugkeer naar Nigeria (mogelijk) te vrezen heeft voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Dit betekent dat op dat punt ook sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat de minister wel heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade.
Toetsing van de geloofwaardigheid [organisatie]
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft vanwege de [organisatie] . De minister heeft verder afdoende gemotiveerd, en op de zitting toegelicht, dat eiser bij terugkeer naar Nigeria geen reëel risico loopt op ernstige schade. Zij heeft daarbij mogen stellen dat uit eisers verklaringen niet anders kan worden opgemaakt dat de dreiging vanuit de maffiagroep niet langer bestaat en tot op heden ook geen daadwerkelijke problemen voor eiser heeft opgeleverd. Daarbij komt dat de minister op de zitting heeft aangegeven dat eiser in het nader gehoor heeft verklaard dat hij bij terugkeer naar Nigeria geen problemen verwacht van de [organisatie] . [14] Eiser heeft geen argumenten genoemd waaruit blijkt dat dat anders is. Hoewel eiser stelt dat hij een opname en berichten heeft van bedreigingen van de [organisatie] , heeft hij deze niet ingebracht. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hij de opnames op zijn telefoon niet heeft gekregen van VWN. [15] De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank is, gelet op wat is overwogen in 7.2 en 11.1, van oordeel dat eisers beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, maar de rechtgevolgen daarvan worden in stand gelaten op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb. Dit betekent dat de minister geen nieuw besluit op de aanvraag hoeft te nemen, maar dat de afwijzing van de aanvraag als ongegrond blijft staan.
13.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.[partij 1] .
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Verklaring van onderzoek.
5.WI 2024/6, pagina 4 en 5.
6.In de aangifte is de naam van eiser gespeld als [naam 3] en in het politierapport als [naam 4] .
7.[naam echtgenote 1] .
8.[naam echtgenote 2] , pagina 19 van het nader gehoor.
9.Forensisch Medisch Onderzoek.
10.Zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 29 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:523.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:898.
12.Zie WI 2016/4 Forensisch medisch onderzoek naar steunbewijs (FMO).
13.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
14.Pagina 47 van het nader gehoor.
15.Vluchtelingenwerk Nederland.