ECLI:NL:RBDHA:2025:3302

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL24.3851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de leeftijdsvaststelling van een Eritrese asielzoeker in het kader van de asielprocedure

In deze uitspraak oordeelt de Rechtbank Den Haag over het beroep van een Eritrese asielzoeker tegen de leeftijdsvaststelling op zijn asielvergunning. De eiser heeft op 12 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 5 januari 2024 is ingewilligd voor vijf jaar. Eiser is het niet eens met de vastgestelde geboortedatum van 2004 en stelt dat hij in 2006 is geboren. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat er verschillende geboortedata van eiser bekend zijn, wat leidt tot twijfels over zijn minderjarigheid. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, voldoende onderzoek heeft gedaan naar de geboortedatum en de twijfels over de minderjarigheid van eiser heeft ontzenuwd. De rechtbank concludeert dat de verweerder het vermoeden van minderjarigheid voldoende heeft onderbouwd en dat de asielvergunning met de geboortedatum van 2004 in stand blijft. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en veroordeelt de verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3851

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. Y. Verheugd).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de leeftijdsvaststelling op zijn asielvergunning.
1.1
Eiser heeft op 12 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2
Bij het besluit van 5 januari 2024 (bestreden besluit) is deze aanvraag na behandeling in de verlengde asielprocedure ingewilligd voor de duur van vijf jaar.
1.3
Omdat eiser het niet eens is met de vaststelling van zijn leeftijd heeft hij tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4
Verweerder heeft op dit beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 8 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Hagos als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit. Eiser is zijn land illegaal uitgereisd en is via Italië en België naar Nederland gevlucht. Eiser heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend die is ingewilligd. Daarbij is als geboortedatum [geboortedag 1] 2004 vermeld.
3. Er zijn drie verschillende geboortedata van eiser bekend. Eiser heeft bij de Italiaanse autoriteiten en in het aanmeldgehoor in Nederland verklaard dat hij geboren is op [geboortedag 2] 2006. In België heeft eiser verklaard dat hij geboren is op [geboortedag 2] 2007. Op basis van medisch leeftijdsonderzoek uitgevoerd in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA) hebben de Belgische autoriteiten eiser zijn geboortedatum vervolgens op [geboortedag 1] 2004 vastgesteld. Verweerder heeft deze geboortedatum nagevraagd bij de Belgische autoriteiten en middels een kennisgeving wijziging identiteitsgegevens deze geboortedatum overgenomen en op de verblijfsvergunning van eiser geregistreerd.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser is het niet eens met de vermelding van de geboortedatum van [geboortedag 1] 2004 en wil dat verweerder de geboortedatum van eiser aanpast naar [geboortedag 2] 2006.
4.1
Bij de leeftijdsschouw hebben de vreemdelingenpolitie (AVIM) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) twijfels uitgesproken over de door eiser opgegeven leeftijd van [geboortedag 2] 2006 en niet is door verweerder gemotiveerd waarom uitgegaan kan worden van het medisch onderzoek in België. Daarbij zijn de conclusies in het medisch leeftijdsonderzoek in België gebaseerd op een andere methode dan die door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in Nederland wordt gebruikt met als gevolg wezenlijke verschillen in de mogelijke uitkomsten. Verweerder had daarom zelfstandig medische leeftijdsonderzoek moeten laten uitvoeren en gemotiveerd moeten concluderen waarom van [geboortedag 1] 2004 wordt uitgegaan. Eiser verwijst in dit kader naar een uitspraak [1] van de rechtbank Groningen.
4.2
Eiser heeft in beroep ook een geboorteakte uit Eritrea overgelegd. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten blijkt weliswaar dat deze geboorteakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is en niet op inhoudelijke juistheid beoordeeld kan worden, maar uit openbare bronnen is duidelijk dat de situatie rondom afgifte en authenticatie van officiële documenten in Eritrea problematisch is. Hieruit volgt dat eiser voldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de concludentie van de verklaring van onderzoek heeft ingebracht en dat hij ook niet meer kan aanvoeren.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift en op de zitting gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden van eiser en heeft de rechtbank verzocht om, gelet op deze toelichting in beroep, het motiveringsgebrek ten aanzien van de leeftijdsvaststelling met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
Wat is het toetsingskader in deze zaak?
6. Uit recente rechtspraak [2] van de hoogste bestuursrechter volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is bij de leeftijdsbeoordeling van vreemdelingen. Verweerder kan zich voor de vaststelling van de leeftijd van een vreemdeling niet alleen baseren op informatie zoals die geregistreerd staat over die vreemdeling in andere lidstaten van de Europese Unie. Dit betekent echter niet dat aan de leeftijdsregistratie in een ander land geen enkel gewicht kan toekomen. Verweerder zal de leeftijd van een vreemdeling moeten beoordelen met toepassing van het nationale bestuursrechtelijke bewijsrecht, met inachtneming van wat daarover aanvullend in het Unierecht is bepaald. Daarbij zal verweerder steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht aan een bepaalde registratie toekomt en waarom. Ook zal verweerder alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij de leeftijdsbeoordeling van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Verweerder moet uitgaan van het vermoeden van minderjarigheid, als de vreemdeling dat stelt en verweerder daaraan twijfelt. Het is dan aan verweerder om dat vermoeden van minderjarigheid te ontzenuwen. Dit kan door middel van nader onderzoek, eventueel in samenwerking met andere lidstaten. Als verweerder na dat onderzoek tot de conclusie komt dat de twijfel over de minderjarigheid is weggenomen en hij ervan uitgaat dat de vreemdeling meerderjarig is, dan zal hij dat moeten motiveren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Leeftijdsonderzoek
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het vermoeden van de minderjarigheid van eiser, waarvan moest worden uitgegaan, na nader onderzoek voldoende heeft ontzenuwd.
7.1
Het vermoeden van minderjarigheid is gebaseerd op verklaringen van eiser bij de Italiaanse en de Nederlandse autoriteiten, die tegenstrijdig zijn bevonden en niet zijn onderbouwd met identificerende of indicatieve documenten. Omdat uit de leeftijdsschouw is gebleken dat zowel de AVIM als de IND twijfelen over de minderjarigheid van eiser was het aan verweerder om nader onderzoek te doen.
7.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder dit nader onderzoek heeft gedaan en alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar heeft meegewogen. Verweerder heeft in zijn conclusie gewicht mogen toekennen aan de leeftijdsregistratie in België, omdat daaraan een medisch leeftijdsonderzoek ten grondslag ligt. De stelling in beroep dat het medisch leeftijdsonderzoek in België niet deugdelijk is verricht en wezenlijk verschilt van de methode die in Nederland wordt gehanteerd is onvoldoende onderbouwd. De enkele verwijzing naar een document van het NFI dat de Nederlandse methode beschrijft is onvoldoende om te concluderen dat niet uitgegaan kan worden van de bevindingen uit het medisch onderzoek in België. Het is aan eiser om te onderbouwen dat beide onderzoeksmethoden van elkaar verschillen en tot wezenlijke verschillen in uitkomst kunnen leiden, al dan niet door het inwinnen van contra-expertise of het verzoek tot het benoemen van een deskundige. De rechtbank stelt vast dat eiser dit niet heeft gedaan.
7.3
Dat eiser stelt niet over dit onderzoek te beschikken en daarom niet inhoudelijk op de resultaten van dit onderzoek en de daaraan verbonden conclusies heeft kunnen reageren, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in dit kader aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk gemaakt heeft dat hij het leeftijdsonderzoek uit België niet kon opvragen of daartoe vergeefse pogingen heeft gedaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat het aan eiser is om concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies van dit onderzoek aan te voeren en dat het hier gaat om persoonlijke, medische gegevens, waarover eiser zelf kon beschikken.
Geboorteakte
7.4
Volgens vaste rechtspraak [3] van de hoogste bestuursrechter is een advies van Bureau Documenten aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Verweerder dient zich volgens artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan te vergewissen dat een door hem gebruikt deskundigenrapport naar de wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als dat het geval is, dan mag verweerder in beginsel van de juistheid van het advies uitgaan. Eiser kan de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van een deskundigenadvies betwisten door middel van een contra-expertise, dan wel door concrete aanknopingspunten voor inhoudelijke twijfel aan te voeren.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van de overgelegde geboorteakte heeft mogen tegenwerpen dat eiser geen contra-expertise of andere concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het onderzoek heeft ingebracht. De geboorteakte is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt bevonden en niet op de inhoud beoordeeld. De stelling van eiser dat de situatie rondom afgifte en authenticatie van documenten in Eritrea problematisch is, zoals blijkt uit de openbare bronnen, doet in zijn algemeenheid niet af aan de inhoud van het bezigheid. Eiser heeft namelijk niet specifiek gemaakt waarom dit probleem concrete twijfel oproept aan de conclusies van het onderzoek in dit geval. Nu concrete aanknopingspunten voor twijfel ontbreken en ook niet valt in te zien waarom eiser de door hem gestelde indicatieve documenten niet heeft overgelegd, is geen schending van de vergewisplicht door verweerder aannemelijk gemaakt. Bovendien, ook al zou de inhoud van de geboorteakte worden betrokken, dan volgt daaruit [geboortedag 3] 2006 als geboortedatum. Deze datum is evenzeer tegenstrijdig met de gewenste geboortedatum van [geboortedag 2] 2006 én de verklaringen van eiser over zijn geboortedatum bij zowel de Italiaanse, de Belgische als de Nederlandse autoriteiten. Dit alles doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser waarop het vermoeden van minderjarigheid is gebaseerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het verweerschrift en de toelichting op de zitting het motiveringsgebrek van het bestreden besluit geheeld heeft en dat daarom aanleiding bestaat om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Dat betekent dat de aan eiser verleende asielvergunning met geboortedatum [geboortedag 1] 2004 ongewijzigd in stand blijft.
9. Nu het gebrek in het bestreden besluit gepasseerd wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt dit bedrag op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2025 vast op €1.814,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van €907,- per punt, wegingsfactor 1). Verweerder dient dit bedrag aan de gemachtigde van eiser te betalen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2024:1295, rechtsoverweging 8.4
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:3992.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2116, rechtsoverweging 4.3.