ECLI:NL:RBDHA:2025:3262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL24.27236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod wegens gepleegde misdrijven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 5 maart 2025, wordt het beroep van eiser, een man van Somalische nationaliteit, tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd behandeld. De minister van Asiel en Migratie heeft op 1 juli 2024 besloten de verblijfsvergunning in te trekken vanwege de gepleegde misdrijven door eiser, en heeft hem een onmiddellijke vertrekplicht en een inreisverbod van tien jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de intrekking van de verblijfsvergunning heeft gemotiveerd op basis van artikel 35 van de Vreemdelingenwet 2000, dat de intrekking mogelijk maakt bij veroordeling wegens een misdrijf met een gevangenisstraf van drie jaar of meer. Eiser heeft meerdere veroordelingen op zijn naam staan, en de rechtbank concludeert dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat de intrekking van de vergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. Eiser heeft geen argumenten aangedragen die de motivering van de minister kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestaat bij terugkeer naar Somalië, en dat de intrekking van de verblijfsvergunning evenredig is in het licht van de gepleegde misdrijven en de belangen van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27236

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

van Somalische nationaliteit,
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Met het besluit van 1 juli 2024 (bestreden besluit) heeft de minister die vergunning ingetrokken en aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod van tien jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser is in 1999, op tienjarige leeftijd, met zijn moeder en twee zussen naar Nederland gekomen. Aan zijn moeder is een verblijfsvergunning asiel verleend. Eiser is met het besluit van 6 januari 2004 in het bezit gesteld van een (afgeleide) verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, verleend met ingang van 22 juli 2002. Eiser is nadien meerdere malen veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Op 17 januari 2014 heeft de minister het voornemen uitgebracht om eisers asielvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken. De minister heeft op 12 februari 2014 aan eiser medegedeeld dat dit voornemen wordt ingetrokken, omdat het strafblad van eiser op dat moment onvoldoende grondslag vormde om tot intrekking van de verblijfsvergunning over te gaan. De minister heeft daarbij opgemerkt dat, als eiser blijft volharden in het plegen van strafbare feiten, dat in de toekomst alsnog aanleiding kan zijn om tot intrekking over te gaan.
3. Vervolgens is op 16 februari 2021 een nieuw voornemen uitgebracht om eisers verblijfsvergunning in te trekken. Hierbij zijn strafrechtelijke veroordelingen betrokken van strafbare feiten die zijn gepleegd voor en na 12 februari 2014. Eiser heeft een zienswijze ingediend en is over de intrekking gehoord. Na dit gehoor is op 13 september 2023 een aanvullend voornemen uitgebracht, waarna twee aanvullende zienswijzen door eiser zijn ingediend. Ook heeft de gemachtigde van eiser op 8 december 2023 medegedeeld dat eiser heeft verklaard homoseksueel te zijn. Op 14 maart 2024 heeft een aanvullend gehoor hierover plaatsgevonden.
4. Met het bestreden besluit van 1 juli 2024 heeft de minister de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken vanaf 19 maart 2014 en bepaald dat eiser onmiddellijk moet terugkeren naar Somalië. Daarnaast is aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Eiser is het niet eens met dat besluit en heeft daartegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

5. Deze zaak gaat over de vraag of de minister de verblijfsvergunning van eiser mocht intrekken vanwege de door eiser gepleegde misdrijven en of zij een onmiddellijke vertrekplicht en een inreisverbod voor de duur van tien jaar mocht opleggen. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de minister het besluit onzorgvuldig voorbereid?
7. Eiser wijst er ten eerste op dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om in een zienswijze te reageren op de conclusie van de minister dat zijn asielrelaas niet geloofwaardig is bevonden. Eiser vindt dat hij op grond van artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en het zorgvuldigheidsbeginsel hiertoe wel in de gelegenheid had moeten worden gesteld.
8. De minister stelt zich op het standpunt dat artikel 3.119 van het Vb enkel ziet op de voornemenprocedure bij afwijzing van een asielaanvraag. Volgens de minister is gehandeld in overeenstemming met het beleid.
9. De beroepsgrond van eiser slaagt niet. De minister stelt terecht dat artikel 3.119 van het Vb van toepassing is bij een afwijzing van een asielaanvraag en niet bij een intrekking van een asielvergunning. Dat blijkt uit de artikelen 3.107a tot en met artikel 3.118b van het Vb. Uit de toelichting in het Staatsblad (2000/497, blz. 175-176) blijkt ook dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen de voornemenprocedure die gevolgd wordt bij een voorgenomen afwijzing van een asielaanvraag en die welke gevolgd moet worden indien overwogen wordt om een verblijfsvergunning in te trekken. In het laatstbedoelde geval wordt eerst een schriftelijk voornemen tot intrekking aan de vreemdeling toegezonden of uitgereikt, waarna de vreemdeling (zo nodig) wordt gehoord mede aan de hand van zijn zienswijze. Dat laatste is hier ook gebeurd. Eiser heeft niet kunnen toelichten op welke grondslag een aanvullend voornemen had moeten worden genomen en ook niet dat door het ontbreken hiervan het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Eiser is immers aanvullend gehoord over zijn asielmotief en hij heeft op het standpunt van de minister kunnen reageren in beroep.
Mocht de afgeleide asielvergunning worden ingetrokken?
Bevoegdheid tot intrekking
10. De rechtbank stelt vast dat de minister de asielvergunning heeft ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin staat dat de asielvergunning kan worden ingetrokken indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd. Op grond van paragraaf C5/4.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) (waarin paragraaf C2/10.3 van overeenkomstige toepassing is verklaard) is de in artikel 3.86 van het Vb opgenomen glijdende schaal van toepassing.
Glijdende schaal
11. De minister heeft bij de intrekking van de asielvergunning uitgelegd waarom is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.86, vijfde en tiende lid, van het Vb. Eiser heeft geen argumenten aangevoerd die daaraan afdoen.

8 EVRM uitzondering

12. Eiser beroept zich op artikel 8 van het EVRM. [2] Hij stelt dat zijn belangen zwaarder zouden moeten wegen, vanwege zijn familie- en privéleven. Hij noemt de hechte band met zijn moeder en ook de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn zussen. Ook wijst hij op zijn privéleven in Nederland. Verder stelt eiser dat hij geen banden meer heeft met Somalië, omdat hij tien jaar oud was toen hij daar vertrok. Eiser stelt dat hij in een slechte situatie terecht zal komen bij terugkeer, omdat hij naar een voor hem vreemd en arm land terug moet.
13. De minister handhaaft het standpunt dat geen sprake is van familie- en gezinsleven tussen eiser en zijn moeder en meerderjarige zussen. Daartoe is (in het voornemen waarnaar wordt verwezen) overwogen dat eiser sinds 2009 niet meer ingeschreven staat op het BRP-adres van zijn moeder en zijn zussen. De minister blijft verder bij het standpunt dat de belangenafweging in het kader van het privéleven in het nadeel van eiser uitvalt. De minister heeft daarover in het besluit overwogen dat het belang van de Nederlandse overheid bij de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van eiser om zijn privéleven in Nederland te kunnen uitoefenen.
14. De rechtbank is van oordeel dat de minister deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat de intrekking niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser licht niet toe en onderbouwt niet waarom hij vindt dat de banden met zijn moeder en zussen aangemerkt moeten worden als familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft bij de belangenafweging in het kader van eisers privéleven de Boultif- en Üner-criteria [3] betrokken en de minister heeft uitgelegd dat het belang van de Nederlandse overheid zwaar weegt, gezien de aard en de ernst van de misdrijven en de tijd die sindsdien is verstreken. De minister is in het besluit gemotiveerd ingegaan op eisers standpunt dat zijn belang zwaarder zou moeten wegen en heeft daarbij alle door eiser aangedragen omstandigheden betrokken. Eiser heeft geen argumenten ingebracht die aan de motivering van de minister af kunnen doen. Er bestaat daarmee ook geen grond voor het oordeel dat het besluit niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 3.86, twaalfde en zeventiende lid, van het Vb.
Evenredigheid
15. Eiser stelt zich op het standpunt dat het besluit onevenredig is in zijn situatie. Hij verblijft al van jongs af aan in Nederland, waardoor zijn banden met Nederland veel sterker zijn dan zijn banden met Somalië. Hij heeft geen familie meer in Somalië, terwijl hij in Nederland een sterke band heeft met zijn moeder en hier privéleven heeft. Eiser stelt last te hebben gehad van verslavingsproblematiek, maar dat het nu beter gaat met hem. Hij zegt spijt te hebben van zijn misdrijven. Volgens eiser moet ook bij de beoordeling worden betrokken dat uitzetting naar Zuid- en Centraal-Somalië niet mogelijk zal zijn.
16. De minister is tot de conclusie gekomen dat de intrekking van eisers vergunning niet onevenredig is. De minister heeft overwogen dat de intrekking een geschikt en noodzakelijk middel is. De intrekking is volgens de minister ook niet onredelijk bezwarend voor eiser, omdat de nadelige gevolgen van de intrekking voor eiser geen zwaarder gewicht hebben dan het belang dat de overheid heeft bij de bescherming van de samenleving. De minister heeft gewezen op de 31 veroordelingen van eiser, de waarschuwingen die eiser heeft gekregen en het gebrek aan verandering van zijn gedrag. Verder heeft de minister gemotiveerd dat een beoordeling van artikel 8 van het EVRM niet maakt dat sprake is van een onevenredige situatie.
17. De rechtbank stelt vast dat de minister in overeenstemming met paragraaf C5/4.1.1. in samenhang met paragraaf C2/10.1.1. van de Vc heeft beoordeeld of de intrekking van eisers verblijfsvergunning evenredig is. Hierbij is bekeken wat het belang van de staat is om de verblijfsvergunning in te trekken, tegenover het belang van eiser om in Nederland rechtmatig verblijf te behouden. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie dat de intrekking evenredig is, deugdelijk is gemotiveerd. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat eiser vele misdrijven heeft begaan, dat hij meermaals is gewaarschuwd en dat hij er expliciet op is gewezen dat voortzetting van zijn criminele activiteiten mogelijk zal resulteren in een intrekking van zijn vergunning. Dit heeft eiser niet weerhouden van het plegen van misdrijven. In het besluit heeft de minister er op gewezen dat eiser nog in 2024 is veroordeeld voor onder meer zware mishandeling, dat de reclassering stelt dat eiser niet in staat is tot zelfreflectie en zelfcorrigerend gedrag en dat ook op andere wijze niet is gebleken dat eiser zijn leven heeft gebeterd. De minister heeft verder in het kader van de evenredigheid kunnen verwijzen naar de motivering onder artikel 8 van het EVRM, inhoudende dat geen sprake is van gezins- en familieleven en dat bij de belangenafweging in het kader van het privéleven van eiser meer gewicht wordt toegekend aan de belangen van de staat. Eisers betoog dat hij sterkere banden heeft met Nederland dan met Somalië en dat hij niet gedwongen kan worden uitgezet naar dat land is, onder deze omstandigheden, niet voldoende voor de conclusie dat sprake is van een onevenredige uitkomst.
18. Eiser heeft overigens geen gronden ingediend die aan de intrekking kunnen afdoen.
Heeft de minister de gestelde homoseksuele gerichtheid niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden?
19. Eiser betoogt dat hij vanwege zijn homoseksuele gerichtheid gevaar loopt in Somalië. Hij stelt dat de minister ten onrechte zijn geaardheid ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft erop gewezen dat ten onrechte aan hem is tegengeworpen dat hij zijn geaardheid niet eerder naar voren heeft gebracht. Op de zitting is door eiser toegelicht dat zijn beroepsgrond zo moet worden begrepen dat door de minister onvoldoende in aanmerking is genomen dat hij zijn geaardheid niet heeft geaccepteerd. De schaamte daarover is volgens hem onvoldoende in aanmerking genomen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid.
20. De minister heeft geconcludeerd dat de homoseksuele gerichtheid van eiser niet geloofwaardig is. Daarbij is gebruik gemaakt van de Werkinstructie (WI) 2019/17, waarbij is gekeken naar eisers bewustwording van zijn homoseksualiteit, hoe hij daarmee om is gegaan en wat voor relaties eiser heeft gehad. Dit is beoordeeld in het licht van eisers culturele context, waarin homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd.
21. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht op het moment van intrekking heeft beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor een asielvergunning en dat de minister daarbij niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat eisers geaardheid ongeloofwaardig is.
21. Eiser heeft in de zienswijze tegen het voornemen van 16 februari 2021 naar voren gebracht dat hij een serieuze relatie met een vrouw heeft. Verder heeft eiser tijdens het hierop volgende intrekkingsgehoor van 26 april 2021 het volgende naar voren gebracht: “Ik ben gelukkig net geen homo, maar ik ben wel geïntegreerd hier.” Pas op 8 december 2023 komt eiser met een verklaring die geheel anders luidt. De minister heeft aan de motivering ten grondslag mogen leggen dat eiser inmiddels bijna 25 jaar in Nederland woont en dat hij vanaf zijn jeugd ervan op de hoogte is dat homoseksualiteit in Nederland geaccepteerd wordt. Dat betekent niet dat de late inbreng van dit asielmotief voldoende is voor de conclusie dat het relaas ongeloofwaardig is, maar dat mag naar het oordeel van de rechtbank wel meespelen in die beoordeling.
21. Eiser is in de gelegenheid gesteld om over voornoemd asielmotief te verklaren. De minister heeft uitgebreid gemotiveerd waarom de gestelde geaardheid niet geloofwaardig wordt geacht, waarbij onder meer is gewezen op verschillende tegenstrijdigheden. Het gaat dan bijvoorbeeld over de gevoelens voor de ex-vriendin, zoals die volgens de minister blijken uit het strafvonnis van 31 mei 2024, tegenstrijdige verklaringen over (het behoefte hebben aan) daten met mannen en over de verschillende verklaringen over de aanwezigheid van moeder en zussen. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat aan eiser is gevraagd of hij zichzelf als biseksueel ziet, maar daarop heeft eiser gereageerd dat hij homoseksueel is. De rechtbank overweegt dat eiser geen argumenten naar voren heeft gebracht die aan voorgaande tegenstrijdigheden afdoen. Eiser heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat hij zich schaamt en daarom over bepaalde onderwerpen vaag en oppervlakkig heeft verklaard, maar dat neemt naar het oordeel van de rechtbank de door de minister tegengeworpen tegenstrijdigheden niet weg. Ook overigens is niets aangevoerd dat kan afdoen aan het door de minister ingenomen standpunt over de ongeloofwaardigheid van de gestelde homoseksuele gerichtheid.
Is deugdelijk gemotiveerd dat geen gegronde vrees voor vervolging bestaat bij terugkeer?
24. Eiser voert aan dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer, vanwege zijn verwestering, zijn religie en omdat hij behoort tot de Reer Hamar bevolkingsgroep. Eiser stelt dat hij niet kan en niet wil leven als een orthodoxe moslim en dat hij zich niet kan vinden in de politieke overtuiging van Al-Shabaab.
25. De minister heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn verwestering, religie of het behoren tot de Reer Hamar bevolkingsgroep in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning.
26. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eisers verblijf in Nederland, zijn eventuele verwestering en het niet zijn van een orthodoxe moslim, bij terugkeer leidt tot een gegronde vrees voor vervolging. Eiser heeft dat ook niet toegelicht. Weliswaar volgt uit het door eiser overgelegde stuk van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 3 januari 2025 (inzake de positie van etnische minderheden) dat er sprake is van discriminatie van de Reer Hamar, maar de minister heeft er terecht op gewezen dat in het ambtsbericht ook staat dat voor de Reer Hamar tijdens de verslagperiode van het ambtsbericht Somalië 2023 geen significante veiligheidsdreigingen waren vanwege hun etniciteit. Hun positie werd als sterker ingeschat dan die van andere minderheidsgroepen. De VN-Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) gaf aan dat sommige leden van de Reer Hamar overheidsposities innamen, en dat leden van de groep soms huwelijken aangingen met leden van meerderheidsclans (ambtsbericht Somalië 2023, blz. 54). Met het stuk van VWN heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het enkel behoren tot de Reer Hamar bevolkingsgroep leidt tot gegronde vrees voor vervolging en hij heeft geen andere individuele omstandigheden naar voren gebracht die tot die conclusie kunnen leiden.
Heeft de minister terecht geconcludeerd dat geen 3 EVRM risico bestaat bij terugkeer?
27. Eiser stelt dat de actuele situatie in Marka is veranderd en dat hij bij terugkeer in een situatie terecht zal komen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Hij verwijst naar de brief van VWN van 10 januari 2025 en naar de meest recente Country Guidance van het European Agency for Asylum (EUAA). Er is sprake van willekeurig geweld in onder meer de provincie Lower Shabelle, waar Marka toe behoort. Eiser stelt te vrezen voor het geweld van Al-Shabaab en dat risico is voor hem nog groter vanwege zijn afkomst, verwestering en gebrek aan een sociaal vangnet in Somalië. Verder stelt eiser dat gedwongen terugkeer niet mogelijk is.
28. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser bij terugkeer naar Marka geen reëel risico op ernstige schade loopt. Hoewel sprake is van willekeurig geweld, leiden eisers individuele omstandigheden volgens de minister niet tot een schending van artikel 3 van het EVRM. De minister heeft er verder op gewezen dat Marka niet in handen is van Al-Shabaab en dat dat ook wordt bevestigd in de door eiser overgelegde brief van VWN. Verder stelt de minister dat het aan eiser is om te voldoen aan het terugkeerbesluit en dat blijkens informatie van DT&V vrijwillige terugkeer naar Somalië mogelijk is.
29. De rechtbank stelt vast dat op de zitting is verduidelijkt dat niet wordt betoogd dat sprake is van de meest uitzonderlijke situatie in Marka. Eiser stelt wel dat zijn individuele omstandigheden in samenhang met het geweld in Marka leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank volgt dit betoog niet. Partijen zijn het erover eens dat in Marka sprake is van enig willekeurig geweld, maar de minister heeft er daarbij op gewezen dat de stad Marka niet in handen is van Al-Shabaab. De rechtbank leest dit ook terug in het, door VWN in de brief aangehaalde, ambtsbericht Somalië 2023 (blz. 13). Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat hij door zijn verblijf in Nederland, zijn afkomst van de Reer Hamar of het ontbreken van een sociaal vangnet, onder verhoogde aandacht van Al-Shabaab staat of dat hij daardoor een verhoogd risico loopt om slachtoffer te worden van geweld van die zijde. De rechtbank wijst er tot slot op dat de vraag of de minister gebruik maakt van de bevoegdheid om de vreemdeling uit te zetten, en indien dit het geval is, de wijze waarop een mogelijke uitzetting geëffectueerd zou kunnen worden, geen deel uitmaakt van de beoordeling die de minister naar aanleiding van de intrekking van de verblijfsvergunning moest verrichten (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:180). De minister is deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat eiser bij terugkeer naar Marka geen risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
Ambtshalve beoordeling van artikel 8 van het EVRM
30. Op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vb heeft de minister ambtshalve beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het EVRM. De minister is, gelet op het overwogene onder 12 en 13, deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van familie- en gezinsleven en dat de belangenafweging in het kader van het privéleven in het nadeel van eiser uitvalt.
Uitstel van vertrek
31. Eiser heeft op de zitting de beroepsgrond dat uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw moet worden verleend, laten vallen. De rechtbank bespreekt dat daarom niet verder.
Terugkeerbesluit, inreisverbod en het Unierechtelijk openbare orde-criterium
32. Eiser stelt dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde, omdat hij geen werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarom is volgens eiser ten onrechte een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn, een inreisverbod en een besluit tot signalering opgelegd.
33. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser door zijn gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Eiser is voor 23 strafbare feiten veroordeeld in de afgelopen vijf jaar en hij is ook na het uitbrengen van het voornemen en het intrekkingsgehoor meerdere keren veroordeeld vanwege het plegen van misdrijven. De aard daarvan is ernstig. Zo is aan hem een gevangenisstraf opgelegd van 9 maanden, vanwege onder meer poging tot zware mishandeling. Eiser heeft zijn ex-vriendin belaagd en mishandeld. Na deze veroordeling is hij nog twee keer veroordeeld voor het plegen van misdrijven en eiser heeft meermaals in de gevangenis gezeten. Ook zit eiser verplicht twee jaar in een instelling voor stelselmatige daders. Het recidiverisico wordt blijkens het strafvonnis als gemiddeld tot hoog ingeschat. Daarnaast heeft de minister overwogen dat eiser geen enkel document heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij zijn leven heeft gebeterd.
34. De rechtbank oordeelt dat de minister deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiser door zijn gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Eiser heeft geen argumenten ingebracht die af kunnen doen aan de motivering van de minister. Dat sommige van de veroordelingen betrokken zijn geweest bij een eerder voornemen tot intrekking, betekent niet dat de veroordelingen nu geen rol meer mogen spelen. Immers, de veroordelingen hebben nooit eerder geleid tot een intrekking van eisers vergunning en worden nu voor het eerst aan een intrekking ten grondslag gelegd. Eiser geeft verder aan dat de laatste veroordelingen onvoldoende zwaar of van doorslaggevend gewicht zijn, maar hij licht niet toe welke veroordelingen dat zijn en waarom de motivering van de minister geen stand kan houden. Eiser heeft overigens in 2023 en 2024 zijn vriendin nog belaagd en mishandeld, dus dat de laatste veroordelingen onvoldoende zwaar zouden zijn wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eisers stellingen over zijn verslavingsproblematiek, spijt en respect voor de Nederlandse samenleving zijn door de minister betrokken bij het besluit, maar de minister heeft terecht overwogen dat eerdere interventies niet hebben geleid tot vermindering van de kans op herhaling of voorkoming van meerdere misdrijven. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij zijn leven heeft gebeterd en dat blijkt ook niet uit zijn recente veroordeling in 2024. De minister heeft daarmee deugdelijk gemotiveerd dat is voldaan aan het Unierechtelijke openbare orde criterium.
35. De rechtbank is verder onder rechtsoverweging 29 tot de conclusie gekomen dat deugdelijk gemotiveerd is dat eiser bij terugkeer geen risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM. Dit alles leidt ertoe dat de minister een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn, een inreisverbod en een besluit tot signalering op heeft mogen leggen.

Conclusie en gevolgen

36. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzitter, mr. S. Ketelaars-Mast, en mr. A.W. Wassink, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.De ‘guiding principles’ bedoeld in de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 augustus 2001 in de zaak Boultif tegen Zwitserland (nr. 54273/00) en van 18 oktober 2006 in de zaak Üner tegen Nederland (nr. 46410/99).