2.1.Eiser is het niet eens met de brief van 12 juni 2024 en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de brief van 12 juni 2024 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser is van mening dat het besluit van 12 juni 2024 wel een besluit is en dat verweerder daarop nog steeds dient te beslissen.
Verweerder handelt met het intrekken van het advies volgens eiser wel degelijk als een bestuursorgaan. Eiser verricht werkzaamheden als bedoeld in artikel 48q, vierde lid, van de Politiewet. Daarmee is het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen op eiser van toepassing en maakt verweerder gebruik van zijn controlebevoegdheid die daaruit voortvloeit. Daarbij heeft het besluit van 12 juni 2024 als rechtsgevolg dat eiser geen werkzaamheden meer kan uitvoeren voor verweerder. Tot slot dient het besluit van 12 juni 2024 ook als besluit aangemerkt te worden omdat eiser anders geen rechtsmiddel in kan stellen tegen de intrekking van het positieve advies.
Indien het besluit van 4 juli 2024 gezien dient te worden als een beslissing op eisers bezwaar, dan is eiser het inhoudelijk niet eens met dat besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het besluit van 12 juni 2024 niet kwalificeert als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. De rechtbank stelt voorop dat partijen het er over eens zijn dat het besluit van
4 juli 2024 als een beslissing op eisers bezwaar gezien dient te worden. Verweerder heeft verder toegelicht dat het besluit van 4 juli 2024 gelezen dient te worden als het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar. Dat in het bestreden besluit wordt gesproken van een buiten behandeling stelling is daarmee een gebrek in dat besluit. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad.
6. Vervolgens volgt de rechtbank verweerder in zijn betoog dat tegen de intrekking van eisers positieve advies geen bestuursrechtelijke rechtsingang bestaat. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de artikelen uit de Politiewet waar eiser naar verwijst niet van toepassing zijn op het positieve advies dat aan eiser is gegeven in 2022. Toen bestonden die bewuste artikelen immers nog niet. Voor eisers betoog dat de nieuwe artikelen ook van toepassing zijn op adviezen die verleend zijn onder de oude wetgeving ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. De bestuursrechtelijke rechtsbescherming bestaat wel in de procedure van eiser over het herhaalde betrouwbaarheidsonderzoek. Dit blijkt ook uit het in beroep door eiser overgelegde voornemen en de zienswijze daarover. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
7. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat het rechtsgevolg van de intrekking van de positieve verklaring (tot dat een nieuw onderzoek naar eisers betrouwbaarheid is afgerond wordt eiser niet ingehuurd als tolk) geen publiekrechtelijk rechtsgevolg is. Verweerder huurt tolken in op basis van civielrechtelijke afspraken. De keuze om in afwachting van de betrouwbaarheidsprocedure niet voor eiser te kiezen, is een civielrechtelijke keuze. De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen gronden aangevoerd heeft die dit betoog van verweerder onderuit halen.