ECLI:NL:RBDHA:2025:321
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In de zaak tussen de verzoeker, een Egyptische nationaliteit houder, en de minister van Asiel en Migratie, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2025 uitspraak gedaan. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de minister niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublinverordening. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de uitspraak werd ook verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank op dezelfde dag, met zaaknummer NL24.50486, waarin het beroep van de verzoeker werd behandeld. Aangezien er inmiddels een uitspraak was gedaan op het beroep, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg als griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.