Overwegingen
2. De rechtbank vindt het in deze zaken niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
3. Eiseressen hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eiseressen hebben voldoende aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoen. De rechtbank verleent eiseressen daarom vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen.
4. Bij de behandeling van aanvragen in zogenoemde nareiszaken hanteert de minister sinds 15 januari 2024 het principe van first-in first-out (het fifo-principe). In verband met deze werkwijze is het de rechtbank bekend dat de minister aan de rechtbank primair verzoekt om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat de minister de betreffende aanvragen in behandeling neemt. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet-tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Een aanhouding van de behandeling van het beroep neemt namelijk voor de minister de prikkel weg om voortvarend tot een beslissing te komen.
2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
5. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3
Zijn de beroepen van eiseressen ontvankelijk?
6. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 13 juni 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van nieuwe besluiten.4 Ondanks het ontbreken van ingebrekestellingen, zijn de beroepen van eiseressen dus ontvankelijk.
Zijn de beroepen van eiseressen gegrond?
7. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog besluiten heeft genomen op de aanvragen. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
8. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog besluiten te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6
9. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. Onduidelijk is daardoor wanneer de minister gaat beslissen op de aanvragen. De rechtbank vindt het passend om te bepalen dat de minister binnen een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak moet beslissen.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
10. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.7 De rechtbank bepaalt in deze zaken dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
11. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat eiseressen gelijk krijgen en dat de minister binnen de onder 9. genoemde termijn alsnog besluiten op de aanvragen bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eiseressen ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseressen een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
13. De rechtbank beschouwt deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Immers, eiseressen hebben gezamenlijk een machtiging tot voorlopig verblijf aangevraagd en gelijktijdig beroepen ingesteld. Zij laten zich ook bijstaan door dezelfde gemachtigde. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend.8 Dit geldt ook voor de te verbeuren rechterlijke dwangsom.9