ECLI:NL:RBDHA:2025:3186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
24/1945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ondersteuning Wmo 2015, onvoldoende onderzoek, beroep gegrond

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen op 14 april 2023, en het bezwaar van eiser werd bij het bestreden besluit van 6 februari 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

Eiser had zich gemeld vanwege beperkingen in zelfredzaamheid en sociale participatie door mobiliteitsproblemen, en vroeg om een taxipas en een scootmobiel. Het college weigerde de aanvraag, omdat eiser gebruik kon maken van een rollator en de wijkbus. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de problemen van eiser, vooral gezien het ontbreken van een duidelijke diagnose. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet voldoet aan de wettelijke vereisten en dat de hulpvraag van eiser niet adequaat is vastgesteld.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt gelijk, en verweerder moet het griffierecht en proceskosten vergoeden. De rechtbank benadrukt dat het onderzoek dat nodig is om het gebrek te herstellen, zeer lang kan duren, en daarom geen bestuurlijke lus wordt toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Spek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mevr. J. Ameziane).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 14 april 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 februari 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft zich op 22 december 2022 gemeld bij verweerder vanwege beperkingen in de zelfredzaamheid en de sociale participatie door mobiliteitsproblemen. Bij de melding heeft eiser aangegeven twee vervoersvoorzieningen te wensen: een taxipas en een scootmobiel. Op 14 maart 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden met een wmo-casemanager. Naar aanleiding van dit gesprek is een schriftelijk advies uitgebracht om af te zien van de aanvraag, omdat eiser gebruik kan maken van een rollator en de wijkbus. Op 14 april 2023 vraagt eiser een scootmobiel aan vanuit de Wmo 2015. De aanvraag is met het primaire besluit afgewezen onder verwijzing naar een voorliggende voorziening.
3. In het bestreden besluit is verweerder bij het primaire besluit gebleven. Hiertoe overweegt verweerder dat een gewenste voorziening niet centraal staat bij een wmo-aanvraag, maar de hulpvraag. Een vervoersvoorziening op grond van de Wmo 2015 wordt verstrekt indien er een medisch objectiveerbare noodzaak is, met als doel participatie en zelfredzaamheid binnen de eigen leefomgeving. Onbetwist is dat eiser beperkingen ervaart in zijn mobiliteit. Verweerder heeft geen medisch onderzoek laten verrichten, omdat eiser nog medisch word onderzocht door medisch specialisten, er nog een diagnose gesteld moest worden en de passende behandeling nog niet was ingezet. Eiser woont zelfstandig en heeft een bijstandsuitkering. Eiser verplaatste zich met name per fiets, maar hij is bang om te vallen dus fietst hij niet meer. Hij durft ook niet teveel te wandelen vanwege fysieke klachten. Als hij wandelt gebruikt hij een wandelstok en het openbaar vervoer, maar dit leidt volgens eiser ook tot pijnklachten. Eiser doet zijn boodschappen met name dichtbij zijn woning, maar hij zou liever in staat willen zijn concurrerende winkels te bezoeken. Eiser wordt momenteel nog medisch onderzocht, maar verweerder verwacht dat zijn klachten niet langdurig zullen zijn. Zodra een behandeling gestart is voor zijn klachten, bestaat de mogelijkheid dat zijn gezondheidssituatie verbetert. Behandeling bestaat nu voornamelijk uit fysiotherapie. Omdat er geen langdurige of blijvende noodzaak is voor een vervoersmiddel vanuit de Wmo 2015, komt eiser niet in aanmerking voor een scootmobiel. Hierbij heeft verweerder meegewogen dat onduidelijk is of eiser in staat een gemotoriseerd voertuig (zoals een scootmobiel) in het verkeer te besturen. Ter vervanging van de wandelstok adviseert verweerder een rollator, omdat die meer stabiliteit biedt dan een wandelstok. Bovendien zou eiser kunnen rusten op de rollator als hij even moet bijkomen. Volgens verweerder kan eiser in zijn vervoersbehoefte voorzien met de wijkbus en het openbaar vervoer. Behandeling gericht op verbetering van zijn mobiliteit wordt als voorliggend beschouwd. Verweerder ziet geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule uit art. 8.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2018 (de Verordening). Uit het medisch onderzoek blijkt geen ernstig beperkte mobiliteit en geen indicatie voor een scootmobiel. Op het moment is er geen blijvende of langdurige noodzaak voor een vervoersvoorziening vanuit de Wmo 2015. Eisers hulpvraag kan bovendien met een voorliggende voorziening worden opgelost volgens verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om ondersteuning op grond van de Wmo 2015 van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wat vindt eiser?
5. Eiser stelt dat het besluit niet conform het stappenplan is genomen. Ten aanzien van stap 1 vindt eiser dat er geen expliciete hulpvraag is vastgesteld door verweerder. Niet in geschil is dat eiser mobiliteitsbeperkingen ondervindt. Zijn hulpvraag was het bereiken van een betere mobiliteit door middel van het verkrijgen van voorzieningen. Eiser dacht zelf aan een scootmobiel en een taxivoorziening. In het wmo-advies wordt de hulpvraag niet expliciet benoemd en een volledig verslag van het onderzoek ontbreekt in de bezwaarprocedure. Het onderzoek is beperkt gebleven tot een scootmobiel, derhalve is eiser van mening dat aan stap 1 niet is voldaan. Ten aanzien van stap 2 had verweerder de onderliggende problematiek die de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie beperkt dan wel belemmert voldoende in kaart moeten brengen. Volgens eiser is dat niet voldoende gebeurd. Eiser heeft last van lichamelijke aandoeningen die hem beperken instanties en mensen te bezoeken. Er is door verweerder niet gekeken naar de afstand die eiser moet afleggen te voet om het openbaar vervoer en de noodzakelijke bestemmingen te bereiken. Ter ondersteuning van dit standpunt is een brief bijgesloten van de behandeld psycholoog aan de huisarts van11 januari 2024. Hierin geeft de psycholoog aan dat door de lichamelijke klachten en het afhankelijk zijn op zijn sociale netwerk, eiser niet de geadviseerde behandelfrequentie kan nakomen. Ten aanzien van stap 3 heeft het college enkel geconcludeerd dat er geen hulp aangewezen is, waarbij is voorbijgegaan aan de door eiser ervaren klachten en de overlegde medische informatie. Ten aanzien van stap 4 wordt in het wmo-advies gesteld dat eiser zijn hulpvraag niet kan oplossen uit eigen kracht of uit zijn sociale netwerk. Derhalve wordt geadviseerd in het wmo-advies een beroep te doen op de wijkbus, maar deze rijdt volgens eiser niet in de wijk van eiser. Ten aanzien van stap 5 en 6 vind eiser dat verweerder ten onrechte stelt dat, vanwege het feit dat eiser nog niet klaar was met zijn medische onderzoeken, er nog geen compensatie voor zijn beperkingen wordt toegekend. Eiser stelt dat ook als iemand nog niet uitbehandeld is, de (al dan niet tijdelijke) behoefte kan bestaan voor een vervoersvoorziening. Ook kan een medisch onderzoek zinvol zijn. Volgens eiser heeft dit ook ten onrechte niet plaatsgevonden. Met de gevraagde voorzieningen kan het leven van eiser aanmerkelijk worden verbeterd.

Wat oordeelt de rechtbank?

6. Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald wanneer het college een maatwerkvoorziening verstrekt. Deze maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
7. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 maart 2018 is uiteengezet op welke wijze het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden. [1] Daarbij is – samengevat en voor zover hier van belang – overwogen dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager. Vervolgens moet onderzocht worden of en in hoeverre er andere mogelijkheden zijn die de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verstrekken. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
8. De rechtbank overweegt ten aanzien van het vaststellen van de hulpvraag door verweerder dat de hulpvraag in het wmo-advies (uitgebreid) is weergegeven. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat verweerder geen hulpvraag heeft vastgesteld.
9. Ten aanzien van de tweede stap overweegt de rechtbank dat verweerder hier onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar welke problemen eiser ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder verzuimd om eigen onderzoek te doen. Zeker nu er sprake was van geen (duidelijke) diagnose, had verweerder onderzoek moeten doen naar de problemen/beperkingen van eiser bij de vraag of en zo ja welke ondersteuning eiser naar aard en omvang nodig heeft om een passende bijdrage te leveren aan zijn zelfredzaamheid of participatie. Pas na het vaststellen welke problemen er worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager.
10. De beroepsgrond slaagt.
11. De overige gronden behoeven geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat te verwachten is dat het onderzoek dat nodig is om het gebrek te herstellen zeer lang zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond.
12. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 6 februari 2024;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, r.o. 4.4.2.