ECLI:NL:RBDHA:2025:3137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
3 maart 2025
Zaaknummer
NL23.25388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser heeft op 14 juni 2022 zijn asielwens kenbaar gemaakt, maar de minister heeft de ingangsdatum van de verblijfsvergunning aanvankelijk vastgesteld op 17 juli 2022 en later gewijzigd naar 13 juli 2022. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en stelt dat deze moet worden vastgesteld op 14 juni 2022, de datum waarop hij zich in het Aanmeldcentrum in Ter Apel heeft gemeld.

De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Na heropening van de behandeling op 4 maart 2024 heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat een nadere zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld, in strijd met artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank vernietigt het besluit van 25 oktober 2023 en stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 14 juni 2022.

Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25388

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Het beroep is op 10 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Bij brief van 4 maart 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep heropend.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling [1] over de betekenis van de loopbrief voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel. [2] De minister heeft hierop gereageerd.
1.2.
Eiser is vervolgens in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de reactie van de minister. Eiser heeft hier gebruik van gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet meer nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben niet om een nadere zitting gevraagd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiser juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Op de zitting heeft de minister gevraagd het nadere stuk dat eiser op 9 januari 2024 heeft overgelegd buiten beschouwing te laten wegens strijd met een goede procesorde. Dat verzoek wijst de rechtbank af. Het stuk van 9 januari 2024 omvat één A4’tje met daarop een verwijzing naar twee rechterlijke uitspraken, die bedoeld zijn om een punt te onderbouwen dat eiser al eerder in de procedure naar voren heeft gebracht, over de ingangsdatum van de vergunning. De minister heeft op de zitting de gelegenheid gekregen daarop inhoudelijk te reageren, en heeft dat ook gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen reden het stuk buiten beschouwing te laten.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep deels niet-ontvankelijk en deels gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. Bij besluit van 2 augustus 2023 heeft de minister aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 17 juli 2022. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld. Met het besluit van 25 oktober 2023 heeft de minister het besluit vervangen en de ingangsdatum gewijzigd in 13 juli 2022. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning. Hij voert aan dat de verblijfsvergunning verleend moet worden met ingang van 14 juni 2022. Hij heeft zich op die datum namelijk gemeld in het Aanmeldcentrum in Ter Apel.
4. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht richt het beroep zich zowel tegen het besluit van 2 augustus 2023 als tegen het besluit van 25 oktober 2023. Eiser heeft echter geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank over het besluit van 2 augustus 2023. Voor zover het beroep tegen dat besluit is gericht zal het daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ingangsdatum
5. De rechtbank oordeelt dat de minister in het besluit van 25 oktober 2023 de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 volgt uit de wet [3] en het Unierecht dat de asielaanvraag is ontvangen op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Eiser heeft op 14 juni 2022 zijn asielwens kenbaar gemaakt, zoals blijkt uit de loopbrief die in het dossier zit. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt en het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 25 oktober 2023 gegrond is.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank vernietigt het besluit van 25 oktober 2023, voor zover dat ziet op de ingangsdatum, omdat dit in strijd is met artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit het oogpunt van definitieve geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast te stellen op 14 juni 2022 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit. [4]
7. De minister moet de proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 907,-. [5] De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere wegingsfactor toe te passen, zoals de minister heeft gevraagd. In principe behoort een behandeling van een beroepszaak tot de categorie gemiddeld, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. Die redenen ziet de rechtbank hier niet. Het beroep tegen de ingangsdatum vraagt namelijk een inhoudelijke beoordeling. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om van een lagere wegingsfactor uit te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 2 augustus 2023, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 25 oktober 2023, gegrond;
  • vernietigt het besluit van 25 oktober 2023, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is vastgesteld op 13 juli 2022;
  • stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 14 juni 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 25 oktober 2023, voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.20 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:159).
3.Zie artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb.
5.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.