In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiser heeft op 14 juni 2022 zijn asielwens kenbaar gemaakt, maar de minister heeft de ingangsdatum van de verblijfsvergunning aanvankelijk vastgesteld op 17 juli 2022 en later gewijzigd naar 13 juli 2022. Eiser is het niet eens met deze ingangsdatum en stelt dat deze moet worden vastgesteld op 14 juni 2022, de datum waarop hij zich in het Aanmeldcentrum in Ter Apel heeft gemeld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Na heropening van de behandeling op 4 maart 2024 heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat een nadere zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld, in strijd met artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank vernietigt het besluit van 25 oktober 2023 en stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 14 juni 2022.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister tot betaling van proceskosten aan eiser, vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.