In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, geboren op 12 december 2000, heeft op 22 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 30 september 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 februari 2025 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en haar moeder. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een familie- of gezinsleven met haar moeder, noch dat zij een reëel risico loopt op een tweede besnijdenis bij terugkeer naar Nigeria.
De rechtbank stelt vast dat de minister de asielmotieven van eiseres, waaronder de vrees voor een tweede besnijdenis, niet ten onrechte heeft afgewezen. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zij daadwerkelijk in gevaar is. De rechtbank wijst erop dat de minister zich heeft gebaseerd op objectieve informatie over de situatie in Nigeria en dat de vrees voor herbesnijdenis niet aannemelijk is gemaakt. Bovendien is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar moeder, aangezien zij jarenlang geen contact hebben gehad en eiseres in Nigeria zelfstandig heeft kunnen overleven.
De rechtbank concludeert dat de termijn van een week voor het indienen van beroepsgronden niet zodanig kort is dat dit leidt tot een oneerlijk proces. Eiseres heeft ook meerdere keren om uitstel gevraagd, wat is verleend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 februari 2025.