ECLI:NL:RBDHA:2025:3038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen deze maatregel, die op 6 februari 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De minister had de maatregel opgeheven op 18 februari 2025, omdat eiser was uitgezet naar Bulgarije. De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve getoetst en vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, waaronder het feit dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en zich aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht geen lichter middel had opgelegd, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6247

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 6 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft op 18 februari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser die dag is uitgezet.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2025, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister had hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.

Voortraject

4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 4 juni 2024 in Bulgarije een asielverzoek heeft ingediend. Bulgarije heeft op 2 augustus 2024 de claim van Nederland geaccepteerd.
Gronden
6. Eiser betoogt dat alle gronden hem onterecht zijn tegengeworpen. Zo is hij gevlucht uit het land van herkomst en kan van hem niet worden verwacht dat hij eerst een visum aanvraag doet vanuit het land van herkomst; heeft hij zich niet vrijwillig aan het toezicht onttrokken. Eiser zat in strafrechtelijke detentie ten tijde van de mob-meldingen. Verder wilde eiser wel vertrekken, maar wist hij niet hoe, het IOM kon hem bijvoorbeeld niet verder helpen. Daarnaast zou eiser verblijf kunnen krijgen in de opvang bij Ter Apel en mag hij niet werken, dus mag hem niet worden tegengeworpen dat hij onvoldoende middelen heeft.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser niet slaagt, dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3k, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Het is namelijk feitelijk juist dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd (3a), dat eiser meerdere malen met onbekende bestemming is vertrokken (3b), dat eiser op 20 november 2024 een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en niet naar Bulgarije is gegaan (3k), dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft (4c) en onvoldoende middelen van bestaan (4d).
Lichter middel
7. Eiser betoogt dat aan hem een lichter middel had moeten worden opgelegd. De minister heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom niet wordt gekozen voor een lichter middel. Eiser stelt zich nooit opzettelijk aan het toezicht te hebben onttrokken. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 november 2024. [1]
7.1.
Ook dit betoog slaagt niet. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zou geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond niet om de overdracht van eiser te verzekeren.
7.2.
De rechtbank constateert dat eiser geen medische omstandigheden heeft aangevoerd. In het gehoor heeft eiser aangekaart dat hij een scheve neus heeft en medicatie slikt. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
7.3.
Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser heeft ook verder geen persoonlijke belangen kenbaar gemaakt. De minister heeft terecht geen aanleiding gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats maakt het oordeel niet anders, omdat het geen vergelijkbare zaak betreft. In de uitspraak waar eiser naar verwijst ging het om consistente verklaringen van meewerken aan de uitzetting en was er contact met het IOM, daar is in het geval van eiser geen sprake van.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht van eiser en dat zicht op overdracht tot aan de opheffing van de maatregel niet ontbrak. Eiser is op 18 februari 2025 overgedragen aan de autoriteiten van Bulgarije. De vluchtgegevens van eiser zijn op 10 februari 2025 aan zijn gemachtigde medegedeeld. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.