In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de minister van 9 november 2024. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat de minister op 7 januari 2025 dit besluit heeft ingetrokken. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De minister heeft de rechtbank meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is van ‘tegemoetkomen’ in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb slechts sprake indien het bestuursorgaan een in het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat binnen de grenzen van het geding valt, heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren.
De rechtbank moet dus beoordelen of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen. Op 15 november 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit waarin de minister de asielaanvraag van verzoeker heeft afgewezen als kennelijk ongegrond en waarin de minister verzoeker een terugkeerbesluit en een inreisverbod heeft opgelegd. De minister heeft op 7 januari 2025 het besluit ingetrokken en heeft aangegeven opnieuw op de aanvraag van verzoeker te gaan beslissen, omdat verzoeker in de gronden van beroep informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij internationale bescherming geniet in Italië. De rechtbank is van oordeel dat de minister hierin aanleiding had moeten zien voor het doen van nader onderzoek voordat zij het ingetrokken besluit nam. Nu dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, maar de minister als gevolg van de in beroep overgelegde kopieën van de reeds in het nader gehoor getoonde documenten dit alsnog gaat doen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van tegemoetkomen door de minister als beschreven in overweging 4. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.