ECLI:NL:RBDHA:2025:3028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL24.44991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding bij intrekken beroep

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de minister van 9 november 2024. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat de minister op 7 januari 2025 dit besluit heeft ingetrokken. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De minister heeft de rechtbank meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is van ‘tegemoetkomen’ in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb slechts sprake indien het bestuursorgaan een in het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat binnen de grenzen van het geding valt, heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren.

De rechtbank moet dus beoordelen of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen. Op 15 november 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit waarin de minister de asielaanvraag van verzoeker heeft afgewezen als kennelijk ongegrond en waarin de minister verzoeker een terugkeerbesluit en een inreisverbod heeft opgelegd. De minister heeft op 7 januari 2025 het besluit ingetrokken en heeft aangegeven opnieuw op de aanvraag van verzoeker te gaan beslissen, omdat verzoeker in de gronden van beroep informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij internationale bescherming geniet in Italië. De rechtbank is van oordeel dat de minister hierin aanleiding had moeten zien voor het doen van nader onderzoek voordat zij het ingetrokken besluit nam. Nu dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, maar de minister als gevolg van de in beroep overgelegde kopieën van de reeds in het nader gehoor getoonde documenten dit alsnog gaat doen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van tegemoetkomen door de minister als beschreven in overweging 4. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44991

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Oosterhof),
en

de Minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van de minister van 9 november 2024. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat de minister op 7 januari 2025 dit besluit heeft ingetrokken.
1.1.
De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De minister heeft de rechtbank meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
4. Volgens vaste rechtspraak [3] van de hoogste bestuursrechter is van ‘tegemoetkomen’ in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb slechts sprake indien het bestuursorgaan een in het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat binnen de grenzen van het geding valt, heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit vanwege nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel vanwege pas in beroep verkregen, buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie houdt geen tegemoetkomen in voormelde zin in en vormt geen grond voor een proceskostenveroordeling.
Is de minister aan verzoeker tegemoetgekomen?
5. De rechtbank moet dus beoordelen of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
5.1.
Op 15 november 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit waarin de minister de asielaanvraag van verzoeker heeft afgewezen als kennelijk ongegrond en waarin de minister verzoeker een terugkeerbesluit en een inreisverbod heeft opgelegd. De minister heeft op 7 januari 2025 het besluit ingetrokken en heeft aangegeven opnieuw op de aanvraag van verzoeker te gaan beslissen, omdat verzoeker in de gronden van beroep informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij internationale bescherming geniet in Italië.
5.2.
Verzoeker vindt dat hij door de intrekking van het besluit in de beroepsprocedure in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding. Hij wijst erop dat hij in zijn nader gehoor al heeft verklaard over zijn verblijfsvergunning in Italië en zijn aanvraag voor verlenging van die verblijfsvergunning, en dat hij dit in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft herhaald. De minister weet dus van meet af aan dat verzoeker een vergunning voor Italië had en een verlenging van die vergunning heeft aangevraagd, dit is niet pas in beroep opgedoken. De minister had daarom geen inreisverbod mogen opleggen en het besluit wordt dan ook terecht ingetrokken. Nu de minister van meet af aan wist over verzoekers verblijfsdocumenten uit Italië is er reden voor een proceskostenvergoeding.
5.3.
De minister stelt zich in de reactie op het verzoek op het standpunt dat er door de intrekking van het besluit tijdens de beroepsprocedure geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding, omdat verzoeker voor het eerst in beroep een foto van zijn verblijfsvergunning in Italië en een brief van de Italiaanse autoriteiten, waaruit zou blijken dat verzoeker zijn nieuwe verlengde vergunning kan afhalen, heeft gedeeld. Dit terwijl verzoeker in het nader gehoor heeft aangegeven bij de nabespreking van het nader gehoor met zijn gemachtigde te zullen regelen dat de foto van zijn verblijfsvergunning en de brief van de Italiaanse autoriteiten naar de minister worden opgestuurd, hetgeen verzoeker vervolgens heeft nagelaten.
5.4.
Niet is in geschil dat verzoeker tijdens het nader gehoor heeft verklaard over een verblijfsvergunning in Italië en zijn verzoek aan de Italiaanse autoriteiten om verlenging van deze verblijfsvergunning. De rechtbank stelt vast dat verzoeker tijdens dit gehoor, dat digitaal via een beeldverbinding plaatsvond, ook een fotokopie van zijn verblijfsvergunning in Italië en een Italiaanse brief aan de gehoormedewerker heeft laten zien. De gehoormedewerker heeft in het rapport van nader gehoor vastgelegd dat een ‘paspoort achtig document’ is te zien met Repulica Italiana er op vermeld, met de voor- en achternaam van betrokkene en dat er staat dat de vergunning geldig is van 15 december 2018 tot en met
7 november 2023. De getoonde Italiaanse brief lijkt te gaan over de verlengingsaanvraag waarover verzoeker heeft verklaard. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker met het tonen van deze documenten in elk geval een begin van onderbouwing gegeven van zijn verblijfsrecht in Italië. De rechtbank is van oordeel dat de minister hierin aanleiding had moeten zien voor het doen van nader onderzoek voordat zij het ingetrokken besluit nam. Nu dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden, maar de minister als gevolg van de in beroep overgelegde kopieën van de reeds in het nader gehoor getoonde documenten dit alsnog gaat doen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van tegemoetkomen door de minister als beschreven in overweging 4.
5.5.
De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten toe;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816, en 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1487.
4.Zie pag. 11 van het rapport nader gehoor van 28 oktober 2024.