ECLI:NL:RBDHA:2025:3000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Algerijnse vreemdeling en schadevergoeding na opheffing

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 februari 2025 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 16 augustus 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring en verzocht om schadevergoeding. De minister heeft op 3 februari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, maar eiser handhaafde zijn beroep. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting niet nodig was en heeft de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de bewaring niet eerder had moeten worden opgeheven, onder verwijzing naar de passieve houding van eiser en het gebrek aan medewerking aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt dat er tot aan de opheffing van de maatregel van bewaring geen sprake was van onrechtmatigheid. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6860
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),

en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

De minister heeft op 16 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd waaruit blijkt dat de maatregel van bewaring op 3 februari 2025 is opgeheven.
Eiser heeft hierop gereageerd en hij handhaaft het beroep. Vervolgens heeft de minister een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 januari 2025 (in de zaak NL25.719) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting was en de maatregel van bewaring daarom eerder opgeheven had moeten worden. Verder blijkt niet welke belangenafweging er heeft plaatsgevonden, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting
6. In de uitspraak van 6 mei 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2024:1892), rechtsoverweging 7 en 7.1, is geoordeeld dat het zicht op uitzetting naar Algerije in beginsel aanwezig is. In het geval van eiser blijkt uit de voortgangsgegevens dat het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten tot aan de opheffing van de maatregel van bewaring liep. De minister rappelleerde regelmatig bij deze autroiteiten in verband met de afgifte van een laissez passer (lp) ten behoeve van eisers uitzetting, laatstelijk op 16 januari 2025. Dat dit onderzoek lang duurt is op zichzelf niet doorslaggevend omdat niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten al op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp voor eiser te zullen verstrekken. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank, gelet op het vorenstaande, dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije was tot aan de opheffing van de maatregel van bewaring. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Belangenafweging
7. De duur van de bewaring speelt bij de belangenafweging weliswaar een rol maar op welk moment de belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling zal uitvallen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij heeft de minister kunnen betrekken dat eiser tot op heden onvoldoende invulling geeft aan zijn plicht volledig en actief mee te werken aan zijn uitzetting. Zo blijkt uit de verslagen van de vertrekgesprekken dat eiser een passieve houding aanneemt en geen inspanning verricht om zijn identiteit en nationaliteit nader te onderbouwen. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank - gelet op de duur van de van deze bewaring - geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd was, dan wel de bewaring op een eerder moment had moeten worden opgeheven. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing rechtmatig heeft voortgeduurd. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Ambtshalve toetsing

8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.