ECLI:NL:RBDHA:2025:2972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
SGR 23/4950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 februari 2025, wordt het verzoek van verzoekster om veroordeling van verweerder in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 21 juni 2023 was genomen. De intrekking volgde op een gewijzigde beslissing op bezwaar van verweerder op 14 november 2024. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar verweerder heeft aangegeven dat verzoekster zich niet heeft laten vertegenwoordigen door een professioneel rechtshulpverlener in de beroepsprocedure.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Volgens de rechtbank kan een bestuursorgaan alleen worden veroordeeld in de proceskosten als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder met de gewijzigde beslissing op bezwaar volledig tegemoet is gekomen aan verzoekster. Echter, omdat verzoekster zelf bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld zonder professionele rechtsbijstand, komen de gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst erop dat alleen kosten die zijn gemaakt door een juridisch adviseur die namens verzoekster optreedt, voor vergoeding in aanmerking komen.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af. Wel is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden, waarvoor verzoekster zich tot verweerder moet wenden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van verweerder van 21 juni 2023. Zij heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder op 14 november 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen.
1.1.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich niet te kunnen vinden in een veroordeling in de proceskosten omdat eiseres zich in de beroepsprocedure (en de daaraan voorafgaande bezwaarprocedure) niet heeft laten vertegenwoordigen door een professioneel rechtshulpverlener.
1.2
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is verweerder aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of verweerder geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen.
4.1.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op haar bezwaar van 21 juni 2023. Verweerder heeft op 14 november 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. de rechtbank stelt vast dat verweerder met de gewijzigde beslissing op bezwaar volledig tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster.
Moet verweerder de proceskosten van verzoekster vergoeden?
5. Verweerder is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het bezwaar- en beroepschrift zijn niet ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verzoekster stelt dat zij kosten heeft gemaakt voor juridische advisering. Uit de stukken volgt dat zij zelf bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld. Dat soort kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Alleen als de juridisch adviseur namens verzoekster bezwaar maakt en/of beroep instelt, kan die activiteit voor vergoeding in aanmerking komen. Verder heeft zij stukken ingediend waaruit volgt dat zij in eerdere en/of andere procedures kosten heeft gemaakt voor juridische advisering. Die kosten komen ook niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [3] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.