ECLI:NL:RBDHA:2025:2972
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 februari 2025, wordt het verzoek van verzoekster om veroordeling van verweerder in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 21 juni 2023 was genomen. De intrekking volgde op een gewijzigde beslissing op bezwaar van verweerder op 14 november 2024. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar verweerder heeft aangegeven dat verzoekster zich niet heeft laten vertegenwoordigen door een professioneel rechtshulpverlener in de beroepsprocedure.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Volgens de rechtbank kan een bestuursorgaan alleen worden veroordeeld in de proceskosten als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder met de gewijzigde beslissing op bezwaar volledig tegemoet is gekomen aan verzoekster. Echter, omdat verzoekster zelf bezwaar heeft gemaakt en beroep heeft ingesteld zonder professionele rechtsbijstand, komen de gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst erop dat alleen kosten die zijn gemaakt door een juridisch adviseur die namens verzoekster optreedt, voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af. Wel is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden, waarvoor verzoekster zich tot verweerder moet wenden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.