ECLI:NL:RBDHA:2025:2920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2025, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse vreemdeling, tegen de voortduren van de maatregel van bewaring beoordeeld. De maatregel van bewaring is opgelegd op 19 oktober 2024 en is eerder getoetst in eerdere uitspraken. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 18 februari 2025 gesloten en beslist dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, omdat de minister geen duidelijkheid kan geven over de afgifte van een laissez-passer. De rechtbank oordeelt echter dat de beroepsgrond niet slaagt, omdat de situatie ongewijzigd is en er geen bewijs is dat de Algerijnse autoriteiten de aanvraag hebben afgewezen. Eiser heeft ook geen pogingen ondernomen om zijn documenten te verkrijgen. Daarnaast betoogt eiser dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, maar de rechtbank concludeert dat de minister voldoende stappen heeft ondernomen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Guman),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 19 oktober 2024.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 28 november 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 27 januari 2025. [2]
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 18 februari 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [3]
1.1.
Uit de uitspraak van 27 januari 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 21 januari 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat de minister geen duidelijkheid kan verschaffen over de vraag of er voor eiser een laissez-passer (lp) zal worden verstrekt. De minister heeft niet duidelijk gemaakt welke stappen daarvoor (nog) nodig zijn en binnen welke termijn de lp-afgifte zal plaatsvinden. Daarnaast heeft de minister geen toelichting gegeven over het moment waarop eiser zal worden gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten. Gelet op het voorgaande ontbreekt een ‘werkelijk vooruitzicht’ [4] op uitzetting.
2.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 27 januari 2025. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar rechtsoverweging 3.1 van de uitspraak van 27 januari 2025. De situatie is ongewijzigd – met de enkele aanvulling dat de minister voor het laatst op 6 februari 2025 (schriftelijk) heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten – en ook het tijdsverloop sinds het sluiten van het vorige onderzoek is niet zodanig dat de rechtbank daarin aanleiding ziet om anders over de beroepsgrond te oordelen. Volgens de rechtbank kan uit het feit dat de minister geen duidelijkheid kan verschaffen over de vraag of er voor eiser een lp zal worden verstrekt, niet worden geconcludeerd dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt. Niet is gebleken namelijk dat de Algerijnse autoriteiten de lp-aanvraag (al) hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet (langer) in behandeling hebben. Aan de Algerijnse autoriteiten mag ook enige tijd worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen daarvoor nodig zijn. Daar komt bij dat eiser zelf ook geen pogingen verricht om aan (kopieën van) zijn documenten te komen, zoals ook al in de uitspraak van 27 januari 2025 is overwogen. Niet valt in te zien waarom er geen (werkelijk) zicht op uitzetting zou bestaan.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De laatste uitzettingshandeling dateert van 6 februari 2025 en het enkel voeren van vertrekgesprekken met eiser is onvoldoende om te concluderen dat de minister zich actief inspant voor de uitzetting.
3.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt allereerst op dat een vertrekgesprek in het algemeen is aan te merken als een uitzettingshandeling. Uit de voortgangsrapportage van 12 februari 2025 blijkt dat de minister na het vertrekgesprek van 20 januari 2025, op 6 februari 2025 nog heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Dit is voldoende voor de conclusie dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Utrecht) 28 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:19935.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 27 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1076.
3.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
4.Onder verwijzing naar HvJ-EU 30 november 2009, Kadzoev tegen Bulgarije, C-357/09 PPU, ECLI:EU:C:2009:741, par. 67.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.