ECLI:NL:RBDHA:2025:2853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
NL24.36949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv voor verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]'. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 24 november 2023 afgewezen, waarna eiseres bezwaar heeft gemaakt op 21 december 2023. Eiseres heeft de minister in gebreke gesteld op 22 augustus 2024 en beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift op 20 september 2024. De minister heeft op 13 november 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen beschermingswaardig familie- en gezinsleven is in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft onvoldoende aangetoond dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met de referente. De rechtbank oordeelt dat de minister niet in gebreke is gebleven en dat de hoorplicht niet is geschonden. De rechtbank veroordeelt de minister wel in de proceskosten van eiseres voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat de beslistermijn is overschreden. De minister moet de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 187,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36949

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een mvv [1] voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]’ (referente) op grond van artikel 8 van het EVRM. [2]
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 24 november 2023 afgewezen. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen dit besluit op 21 december 2023. Op 22 augustus 2024 heeft eiseres de minister in gebreke gesteld. Op 20 september 2024 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. De minister heeft op 13 november 2024 een verweerschrift ingediend.
1.2.
Met het bestreden besluit van 20 november 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het beroep niet tijdig beslissen wordt geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit van 20 november 2024. [3] 1.3. Eiseres heeft vervolgens op 13 januari 2025 gronden van beroep ingediend. De minister heeft een verweerschrift ingediend op 14 februari 2025.
2. De rechtbank heeft beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen
5. Bij het bestreden besluit heeft de minister alsnog op het bezwaar van eiseres beslist. Eiseres heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5.1.
Partijen zijn het eens dat de beslistermijn door de minister is overschreden en de minister pas na deze overschrijding een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiseres. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten van eiseres voor het beroep niet-tijdig beslissen. Deze kosten worden vastgesteld onder 8.1.
5.2.
Voor zover eiseres aanvoert dat de minister ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld vanwege het niet tijdig beslissen op haar bezwaar, is dit afhankelijk van de vraag of de minister het bezwaarschrift terecht als kennelijk ongegrond heeft afgedaan. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen.
Beroep tegen het bestreden besluit
Primaire besluit6. De minister heeft de aanvraag van eiseres met het primaire besluit van 24 november 2023 afgewezen. De minister heeft daartoe overwogen dat tussen eiseres en referente gen sprake is van beschermingswaardig familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Omdat eiseres niet aan het jongvolwassenbeleid voldoet, heeft de minister getoetst of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (MTNET). Dit is volgens de minister niet het geval. Door eiseres is onvoldoende geconcretiseerd dat zij moeite heeft met lopen vanwege haar medische omstandigheden. Ook wonen eiseres en referente sinds 2011 gescheiden van elkaar en was er voor binnenkomst in Nederland geen sprake van een intensieve zorgrelatie. Verder is ook niet gebleken dat er sprake is van een financiële afhankelijkheid. De belangenafweging valt daarom in het nadeel van eiseres uit.
Is ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar?7. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar moet worden gehoord. Dat uitgangspunt geldt des te meer in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. [4] Daaronder vallen onder meer zaken waarin artikel 8 van het EVRM een rol speelt. Maar de plicht om te horen in bezwaar is wel afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd. Wanneer een vreemdeling nalaat om zijn bezwaar te motiveren of in zijn bezwaarschrift alleen maar een herhaling van zetten geeft, kan de minister het bezwaar redelijkerwijs afwijzen als kennelijk ongegrond. Hij hoeft dan niet te horen. [5]
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om te stellen en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. [6] In dit geval heeft de minister in het primaire besluit uitgelegd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referente. In bezwaar zijn weliswaar stukken overgelegd, zoals arbeidsovereenkomsten en sollicitaties van referente en haar echtgenoot, maar geen (financiële) stukken over de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. De overgelegde stukken zien daarmee op de belangenafweging. Deze belangenafweging wordt sinds de Afdelingsuitspraak van 27 maart 2024 [7] niet langer gemaakt wanneer er geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM wordt vastgesteld. In dit geval is in het bestreden besluit ook geen belangenafweging gemaakt. Dat de hoorzitting volgens eiseres gebruikt had moeten worden om dit aan referente en eiseres duidelijk te maken, volgt de rechtbank niet. Anders dan eiseres stelt, heeft de minister de banden tussen eiseres en haar kleinkinderen wel betrokken in zijn beoordeling, namelijk in het primaire besluit. Ook het stuk van de psychiater is, alhoewel niet expliciet benoemd, meegenomen in de beoordeling van het primaire besluit. Dat de minister zou moeten horen vanwege het nieuwe toetsingskader zoals neergelegd in IB 2024/57 [8] volgt de rechtbank niet. Dit is namelijk niet nader onderbouwd of concreet gemaakt. Verder heeft eiseres weliswaar in haar bezwaarschrift genoemd dat zij gehoord wilde worden, maar heeft zij daarbij geen concreet belang aangegeven. De minister heeft het bezwaar gelet hierop kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond en heeft daarom kunnen afzien van horen. De rechtbank vindt dat de minister de hoorplicht niet heeft geschonden.
Bestuurlijke dwangsom8. Omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is, is de minister op grond van artikel 4:17, zesde lid, van de Awb [9] niet gehouden een bestuurlijke dwangsom te betalen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit.
9.1.
Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar omdat daar inmiddels op is beslist. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar, zal de minister in de proceskosten worden veroordeeld. De minister heeft op de zitting aangegeven zich hier niet tegen te verzetten. Deze kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 453,50. [10] De wegingsfactor 0,5 (licht) is van toepassing, omdat terecht beroep is ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. De minister moet ook het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
  • verklaart het beroep ongegrond, voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Artikel 6:20, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918).
5.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27 maart 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1188).
8.IB 2024/57 Bijkomende elementen van afhankelijkheid en 8 EVRM.
9.Algemene wet bestuursrecht.
10.1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, met een waarde van € 907,- per punt en een wegingsfactor 0,5.