ECLI:NL:RBDHA:2025:2848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
09-246023-24 en 10-098295-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie en poging tot medeplegen van handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie

Op 27 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. De verdachte, geboren in 2000 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het handelen in vuurwapens zonder erkenning en het voorbereiden van de aankoop van vuurwapens. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 11 december 2024 en 13 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. B. Koenders, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. K. Blonk, aanwezig waren. De verdachte heeft tijdens de zittingen verklaard dat hij op de hoogte was van de procesafspraken die waren gemaakt tussen de officier van justitie en de verdediging. Deze afspraken hielden in dat de verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden zou krijgen, met aftrek van het voorarrest, en dat er geen hoger beroep zou worden ingesteld indien de rechtbank de afspraken zou volgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft de gevangenisstraf opgelegd, evenals de verbeurdverklaring van een in beslag genomen telefoon. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van zes maanden goedgekeurd, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 33, 33a, 45, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 26, 55 van de Wet Wapens en Munitie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/246023-24 en 10/098295-23 (tul)
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 december 2024 (pro forma) en 13 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Blonk naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
hij in of omstreeks de periode van 9 juli 2024 tot en met 10 september 2024 te Rotterdam en/of Utrecht en/of Reeuwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen (telkens) heeft gehandeld in strijd met artikel 9 van de Wet Wapens en Munitie, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer mededader(s), zonder erkenning, onderhandeld over en/of transacties geregeld voor de aankoop, verkoop en/of levering van wapens, te weten (een) (automatisch(e)) vuurwapen(s) van categorie II en/of (een) wapen(s) van categorie III, door
-één of meer bericht(en) via Telegram en/of Signal te sturen over de koop en/of
afname van verschillende soorten vuurwapen(s) en/of
-met de verkoper één of meer afspra(a)k(en) te maken en/of te hebben en/of daarbij te spreken over de aankoop en/of verkoop en/of levering van vuurwapen(s) en/of
-ter overdracht van het/de vuurwapen(s) te verschijnen op een afspraak (op 10 september 2024) met de verkoper, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 juli 2024 tot en met 10 september 2024 te Rotterdam en/of Utrecht en/of Reeuwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (een) vuurwapen(s) van categorie III, van de Wet Wapens en Munitie, te weten tien pistolen van het merk Glock 26 en/of vijf pistolen van het merk CZ 75, voorhanden te hebben/krijgen,
-één of meer bericht(en) via Telegram en/of Signal heeft gestuurd over de koop
en/of afname van vuurwapen(s) en/of
-met de verkoper één of meer afspra(a)k(en) heeft gemaakt en/of heeft gehad en/of
daarbij heeft gesproken over de aankoop en/of verkoop en/of levering van
vuurwapen(s) en/of
-ter overdracht van het/de vuurwapen(s) is verschenen op een afspraak (op 10 september 2024) met de verkoper,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.

3.Procesafspraken

3.1.
De aard van de zaak
Deze strafzaak kenmerkt zich doordat de officier van justitie en de verdediging zogeheten ‘procesafspraken’ hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst gedateerd 15 januari 2025 die zij voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling aan de rechtbank hebben toegestuurd. In de overeenkomst doen de officier van justitie en de verdediging aan de rechtbank een gezamenlijk voorstel voor de wijze van afdoening van de strafzaak.
Samengevat houdt dit afdoeningsvoorstel het volgende in:
  • de verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen;
  • de verdachte hoeft in het kader van de afspraken geen nadere verklaring af te leggen; uiteraard staat hem vrij dit ter terechtzitting alsnog/wel te doen;
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting rekwireren tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2;
  • het Openbaar Ministerie zal ter terechtzitting voor die bewezenverklaring een strafeis vorderen van
  • ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging zal het Openbaar Ministerie ter terechtzitting de toewijzing vorderen van 6 maanden gevangenisstraf die voorwaardelijk zijn opgelegd bij het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 4 oktober 2023 met parketnummer 10/098295-23;
  • de verdachte doet afstand van het in beslag genomen geldbedrag van € 28.750,00;
  • door de verdediging worden geen verweren gevoerd;
  • de verdachte zal zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de straf;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
  • door het Openbaar Ministerie wordt geen vordering tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel -indien van toepassing- ingesteld.
In de overeenkomst is verder opgenomen een voorwaardelijk verzoek van de verdediging en het Openbaar Ministerie tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting indien de rechtbank de procesafspraken zou afwijzen in de volgende gevallen:
  • indien de rechtbank tot een andere bewezenverklaring zou komen, maar uitsluitend voor zover hierdoor de aard van het delict wezenlijk verandert;
  • indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat de overeengekomen straf niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak.
3.2.
Het toetsingskader
Bij de beoordeling van deze zaak zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252). Deze komen op het volgende neer.
Hoewel een wettelijke regeling van procesafspraken op dit moment ontbreekt, verzet het stelsel van strafvordering zich er niet tegen dat de officier van justitie en de verdediging een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van een strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechtbank. De rechtbank behoudt haar eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – en de eisen van een eerlijk proces.
Op grond van de artikelen 348 en 350 Sv beslist de rechtbank op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de in die bepalingen genoemde vraagpunten. De omstandigheid dat een afdoeningsvoorstel wordt gedaan, doet niet af aan de verplichting die op de rechtbank rust om te beslissen op de in de artikelen 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten. Wel moet de rechtbank dat voorstel betrekken bij de beantwoording van de genoemde vraagpunten, maar zij is niet verplicht om overeenkomstig het voorstel te beslissen.
Waar het gaat om de beantwoording van de eerste vraag van artikel 350 Sv brengt de eigen zelfstandige verantwoordelijkheid van de rechtbank met zich dat zij zelf – ongeacht wat het afdoeningsvoorstel daarover inhoudt – dient na te gaan of zij het aan de verdachte ten laste gelegde feit bewezen acht. Artikel 338 Sv dwingt de rechtbank ertoe het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan slechts aan te nemen indien zij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Waar het gaat om de beantwoording van de vierde vraag van artikel 350 Sv heeft de rechtbank een eigen zelfstandige verantwoordelijkheid om te komen tot een strafoplegging die zij passend en geboden acht. De rechtbank heeft hierbij een grote vrijheid, zowel in de keuze van de op te leggen straf als de waardering van de factoren die zij daarbij betrekt. Het afdoeningsvoorstel is een relevante factor die de rechtbank moet betrekken bij de keuze van de op te leggen straf. Indien de rechtbank van oordeel is dat wat het afdoeningsvoorstel over de strafoplegging inhoudt, in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, ligt het in de rede dat zij die straf als passend en geboden oplegt.
Om betekenis toe te kunnen kennen aan het afdoeningsvoorstel, moet de rechtbank kunnen garanderen dat jegens de verdachte voldaan wordt aan de eisen van een eerlijk proces. In het bijzonder betekent dit dat de rechtbank moet onderzoeken of de verdachte in de concrete omstandigheden van het geval vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit onderzoek vindt plaats op de terechtzitting.
3.3.
De toetsing in deze zaak
Om de hiervoor genoemde beoordeling te kunnen verrichten, heeft de rechtbank de strafzaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 februari 2025. Na de voordracht van de zaak door de officier van justitie heeft de rechtbank de verdachte bevraagd over het afdoeningsvoorstel. De verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij weet wat het afdoeningsvoorstel inhoudt, dat hij begrijpt dat hij bepaalde hem toekomende rechten niet uitoefent en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn en dat hij vrijwillig tot de ondubbelzinnige beslissing is gekomen mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. Concreet heeft de verdachte in dit kader verklaard dat hij over de inhoud van het afdoeningsvoorstel met zijn raadsvrouw heeft gesproken en dat hij achter de in dit voorstel gemaakte afspraken staat.
Het is de rechtbank aldus duidelijk geworden dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan het afdoeningsvoorstel. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) stelt.
De rechtbank heeft de verdachte op de voet van artikel 286 Sv ondervraagd over de hem ten laste gelegde feiten. Overeenkomstig artikel 301 Sv heeft de rechtbank de korte inhoud meegedeeld van de processtukken die zij relevant acht voor de door haar te nemen beslissingen. Dat is gedaan enerzijds om de verdachte in de gelegenheid te stellen daarop te reageren, anderzijds met het oog op de externe openbaarheid.
Vervolgens heeft de officier van justitie gerekwireerd overeenkomstig het afdoeningsvoorstel, met daarbij als aanvulling dat het voorarrest dient te worden afgetrokken van de gevorderde gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft het woord gevoerd namens de verdediging, waarbij deze de rechtbank heeft verzocht het afdoeningsvoorstel met aanvulling van de officier van justitie betreffende de aftrek van het voorarrest, te volgen. Aan de verdachte is het recht gelaten om het laatst te spreken. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
In het hierna volgende zal de rechtbank de relevante vraagpunten uit artikel 350 Sv beantwoorden.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweren gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 9 juli 2024 tot en met 10 september 2024 te Rotterdam en Utrecht en Reeuwijk, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, heeft gehandeld in strijd met artikel 9 van de Wet wapens en munitie, immers hebben verdachte en een of meer mededaders, zonder erkenning, onderhandeld over en transacties geregeld voor de aankoop, verkoop en levering van wapens, te weten automatische vuurwapens van categorie II en wapens van categorie III, door
- berichten via Telegram en Signal te sturen over de koop en afname van verschillende soorten vuurwapens en
- met de verkoper afspraken te maken en te hebben en daarbij te spreken over de aankoop en levering van vuurwapens en
- ter overdracht van de vuurwapens te verschijnen op een afspraak op 10 september 2024 met de verkoper,
zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
2.
hij in de periode van 9 juli 2024 tot en met 10 september 2024 te Rotterdam en Utrecht en Reeuwijk, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om vuurwapens van categorie III, van de Wet wapens en munitie, te weten tien pistolen van het merk Glock 26 en vijf pistolen van het merk CZ 75, voorhanden te krijgen,
- berichten via Telegram en Signal heeft gestuurd over de koop en afname van vuurwapens en
- met de verkoper afspraken heeft gemaakt en heeft gehad en daarbij heeft gesproken over de aankoop en levering van vuurwapens en
- ter overdracht van de vuurwapens is verschenen op een afspraak op 10 september 2024 met de verkoper,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De officier van justitie heeft ter terechtzitting opgemerkt dat het voorarrest dient te worden afgetrokken van de gevorderde gevangenisstraf.
De officier van justitie heeft toegelicht dat hij zonder de procesafspraken een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden passend en geboden zou achten. De procesafspraken leiden volgens de officier van justitie tot een verkorting van de doorlooptijd in eerste aanleg en een korte behandeling ter zitting. Daarnaast leveren deze afspraken een onherroepelijke beslissing op na eerste aanleg hetgeen leidt tot een ontlasting van de strafrechtketen. Gelet hierop acht de officier van justitie een vermindering van de te vorderen straf tot 36 maanden passend.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan de verdachte de door de officier van justitie gevorderde straf wordt opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het maken van afspraken om grote aantallen (vuur)wapens te verkrijgen met de bedoeling deze verder te kunnen verhandelen. Daarnaast heeft de verdachte gepoogd om tien vuurwapens van het merk Glock 26 en vijf vuurwapens van het merk CZ 75 voorhanden te krijgen. De verdachte heeft berichten gestuurd via Telegram en Signal onder de naam “ [bijnaam] ” over de koop en afname van vuurwapens en is op 10 september 2024 verschenen op een afspraak met de verkoper ter overdracht van de vuurwapens. De rechtbank leidt daaruit af dat de verdachte dus ook daadwerkelijk voornemens was om een grote hoeveelheid wapens af te nemen.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, omdat het bezit van vuurwapens maar al te vaak leidt tot het gebruik ervan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Vuurwapens worden bovendien steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten, bijvoorbeeld in het (hard)drugsmilieu. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt daarmee een groeiend maatschappelijk probleem, waartegen streng moet worden opgetreden. De verdachte heeft door zijn poging om wapens te kopen meegewerkt aan het in stand houden van voornoemde onveiligheid. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 september 2024. De verdachte is door de Meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2023 veroordeeld voor artikel 282 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft toen een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaren. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast is de verdachte op 6 juli 2020 (binnen vijf jaar) veroordeeld voor overtreding van artikel 26 Wet wapens en munitie. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden op 21 juli 2020. De rechtbank zal deze omstandigheden strafverzwarend meewegen.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging inhoudt. De rechtbank merkt op dat deze afspraak tot enige tijdwinst heeft geleid. Er kon worden volstaan met een inhoudelijke behandeling van een uur in plaats van een dagdeel. Het voordeel is daarnaast gelegen in het voorkomen van een (volledige) behandeling van de zaak in hoger beroep. De rechtbank is zich ervan bewust dat de afspraak om geen hoger beroep in te stellen geen rechtsgeldige manier is om afstand te doen van dat rechtsmiddel. Mocht toch hoger beroep worden ingesteld, dan is die afspraak echter wel relevant bij de beoordeling van de vraag of belang bestaat bij dat hoger beroep. Uit de omstandigheid dat in eerste aanleg vonnis is gewezen overeenkomstig het afdoeningsvoorstel zal in de regel voortvloeien dat het belang ontbreekt bij een behandeling van de zaak in hoger beroep. Een volledige behandeling in hoger beroep lijkt daarmee onwaarschijnlijk indien de rechtbank de overeengekomen straf zou opleggen. De procesafspraken leiden dus tot aanzienlijke efficiëntiewinst. Dat de verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de procesafspraken, weegt de rechtbank mee in zijn voordeel.
Al het voorgaande afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de overeengekomen straf in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak. De overeengekomen straf dient in voldoende mate de met bestraffing te dienen doelen van vergelding, normbevestiging en voorkoming van recidive. De rechtbank zal dan ook de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, aan de verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als
bijlage 1aan dit vonnis is gehecht) onder 3 genoemde voorwerp, te weten de telefoon Samsung Galaxy A25.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het inbeslaggenomen voorwerp.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp, te weten een telefoontoestel van het merk Samsung, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 4 december 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 10/098295-23 door de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam op 4 oktober 2023 voorwaardelijke opgelegde straf van zes maanden gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarden.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 4 oktober 2023, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarden niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 33, 33a, 45, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 9, 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II, strafbaar gesteld bij artikel 55, zevende lid, van de Wet wapens en munitie en vuurwapens van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onderdeel a van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 2:
poging tot medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot vuurwapens van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen;
verklaart verbeurdhet op de beslaglijst (
bijlage 1) onder 3 genoemde voorwerp, te weten:
3. telefoontoestel (DHRAA24047_827050, Samsung);
de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegdbij voormeld vonnis van de rechtbank te Rotterdam d.d. 4 oktober 2023, gewezen onder parketnummer 10/098295-23, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Wieringa, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. M. Lenderink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2025.
Bijlage 1
Beslaglijst