ECLI:NL:RBDHA:2025:2804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
C/09/651731 / FA RK 23-5600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van buitenlandse geboorteaktes en familierechtelijke betrekkingen in het kader van draagmoederschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot de erkenning van buitenlandse geboorteaktes en de familierechtelijke betrekkingen van drie minderjarigen, geboren uit hoogtechnologisch draagmoederschap. De verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], beiden van het mannelijk geslacht en wonende in de Verenigde Staten, hebben een verzoek ingediend om de Canadese geboorteaktes van hun kinderen [minderjarige 2], [minderjarige 1] en [minderjarige 3] te laten inschrijven in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de buitenlandse beslissingen, waaronder de adoptie door [verzoeker 2] van [minderjarige 2] en [minderjarige 1], van rechtswege in Nederland kunnen worden erkend. De rechtbank oordeelt dat de erkenning van deze buitenlandse akten en beslissingen niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en dat de belangen van de kinderen, de draagmoeders en de eiceldonatrice voldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand om de geboorteaktes en de bijbehorende beslissingen in te schrijven, zodat de juridische afstammingsbanden van de kinderen met hun wensouders worden erkend en geregistreerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-5600
Zaaknummer: C/09/651731
Datum beschikking: 21 februari 2025

Beschikking op het op 25 juli 2023 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] ,

hierna afzonderlijk [verzoeker 1] of [verzoeker 2] , dan wel gezamenlijk verzoekers of de wensouders,
wonende te [woonplaats] , Verenigde Staten van Amerika,
advocaat mr. J.H. van der Tol te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de ambtenaar van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage,
zetelend te ‘s-Gravenhage,
hierna: de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 17 augustus 2023 van de Raad voor de Kinderbescherming;
- het F9-formulier van 21 augustus 2023, met bijlagen, van verzoekers;
- het F9-formulier van 11 september 2023, met bijlagen, van verzoekers;
- de brief van 16 oktober 2023 van de ambtenaar;
- het F9-formulier van 28 november 2023, met bijlagen, van verzoekers;
- de brief van 15 januari 2024 van de ambtenaar;
- het F9-formulier van 8 maart 2024, met bijlagen, van verzoekers;
- de brief van 10 mei 2024 van de ambtenaar;
- het F9-formulier van 23 mei 2024, met bijlage, van verzoekers;
- de brief van 10 juli 2024 van de ambtenaar.
Op 18 juli 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn via een video-verbinding verschenen: verzoekers in aanwezigheid van een tolk,
H. Abdullah, en (fysiek in de zittingzaal) de advocaat van verzoekers. De ambtenaar is niet op de zitting verschenen.
Op de zitting is het verzoek als vermeld in het verzoekschrift onder IX ingetrokken.
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- bij brief van 31 juli 2024 van verzoekers:
- een bewijs van ISO-certificering van Maxxam Analytics te Guelph, Canada, met betrekking tot de DNA-test van na te noemen minderjarige [minderjarige 1] ;
- een afschrift van de geboorteakte van na te noemen minderjarige [minderjarige 2] , voorzien van een apostille;
- een afschrift van de akte Substituted Registration of Birth on Adoption by a Step-Parent, P4493838, afgegeven op 24 december 2021, welke akte op
26 juli 2024 is voorzien van een apostille, van de minderjarige [minderjarige 1] ;
- het origineel van de hierna te noemen Canadese uitspraak met betrekking tot de minderjarige [minderjarige 1] , met apostille;
- bij brief van 18 oktober 2024 van verzoekers:
- een nader bewijs van ISO-certificering van Maxxam Analytics te Guelph, Canada, met betrekking tot de DNA-test van na te noemen minderjarige [minderjarige 1] .

Feiten

  • De wensouders, beiden van het mannelijk geslacht, hebben ruim 11 jaar een affectieve relatie met elkaar en zijn sinds [huwelijksdatum] 2020 met elkaar gehuwd.
  • [verzoeker 1] is Amerikaans Staatsburger; [verzoeker 2] heeft de Nederlandse nationaliteit.
  • De wensouders kunnen hun kinderwens niet op eigen kracht realiseren. Zij hebben voor hoogtechnologisch draagmoederschap gekozen en hebben zich in daarover Canada en de USA laten voorlichten over de juridische gevolgen van draagmoederschap.
  • [verzoeker 2] is sinds 27 maart 2020 uitgeschreven uit de Nederlandse basisregistratie persoonsgegevens (brp) in verband met vertrek naar de USA.
  • [verzoeker 1] heeft nooit in de Nederlandse brp ingeschreven gestaan.

Met betrekking tot de minderjarige [minderjarige 2] :

- [verzoeker 1] (voorheen: [verzoeker 1] ) heeft op 17 februari 2011 een eiceldonorovereenkomst gesloten met [eiceldonatrice] . In de donorovereenkomst wordt geen achternaam genoemd.
[eiceldonatrice] (hierna verder genoemd: de eiceldonatrice) heeft in een afzonderlijk door haar ondertekend affidavit, dat niet gedateerd is, verklaard:
“I [eiceldonatrice] , a resident of Los Angeles, California, USA, with a date of birth of January 9, 1991, hereby affirm and swear the following:
On or about February 17, 2011, I signed an Egg Donation Agreement. I was represented by an attorney who assisted me in explaining the contents of the Egg Donation Agreement. I also worked with “The Genesis Group, the egg donation agency which matched me with Intended Father [verzoeker 1] , who was formerly known as [verzoeker 1] .
Egg Donation Contracts In California are typically signed in two separate counterparts. The Egg Donor signs and initials one copy, and the Intended Father or Intended Parents sign the other copy.
I donated my eggs on July 4, 2012. My eggs were combined with the sperm donated by [verzoeker 1] . Embryos were successfully created by Dr. [naam 1] , from La Jolla IVF Clinic in La Jolla, California, USA.
A fresh embryo was transferred into Surrogate [draagmoeder 1] on July 9, 2012. This resulted in the birth of [minderjarige 2] . He was born in [geboorteplaats 2], Alberta, Canada on [geboortedatum 1] , 2013.
A frozen embryo was transferred into Surrogate [draagmoeder 2] on [geboortedatum 4] 17, 2017. This resulted in the birth of [minderjarige 1] . She was born into Toronto, Ontario Canada on [geboortedatum 2] , 2017.
A frozen embryo was transferred into Surrogate [draagmoeder 2] on May 25, 2022. This resulted in the birth of [minderjarige 3] . She was born on [geboortedatum 3] , 2023 in Toronto, Ontario, Canada.

(…)

  • Op 28 juni 2012 heeft [verzoeker 1] een draagmoederschapsovereenkomst gesloten met [draagmoeder 1] (hierna: de draagmoeder) met wie de wensouders via de La Jolla IVF clinic voornoemd, in contact zijn gekomen. Daarbij zijn de wensouders en de draagmoeder juridisch bijgestaan.
  • Op 6 maart 2013 is de draagmoeder te Calgary, Canada, bevallen van [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
  • Na de geboorte is [minderjarige 2] bij de wensouders gebleven.
  • Op 8 maart 2013 is bij Surrogacy order van de Court of Queen’s Bench of Alberta, Calgary, Canada, onder nummer FC01-15936, als volgt beslist:
(…)
AND UPON NOTING THAT:
1.
[minderjarige 2] (“the Child”) was born on [geboortedatum 4] , 2013 at the Rockyview General Hospital in Calgary, Alberta;
(…)
IT IS HEREBY ORDERED THAT:
(…)
2.
Pursuant to section 8.2 of the Family Law Act, S.A. 2003, c. F-4.5, as amended, the surrogate, [draagmoeder 1] , born [geboortedatum 5] , 1979 in Victoria, British Columbia is not a parent of the Child;
3.
(…) [verzoeker 1] , born [geboortedatum 6] ,1972 in [geboorteplaats 1] . California, USA, is the sole parent of the Child for the purposes of law in Alberta;
4.
[verzoeker 1] is directed to complete a new Registration of Birth Form (the “New Form”) reflecting this Parentage Order and specifically noting that [verzoeker 1] is the only parent of the Child and leaving the section entitled “Mother who gave birth to this child” blank (“the New Form”);”(…)
Door de wensouders is een gelegaliseerd exemplaar van deze Surrogacy order
overgelegd.
- Op 6 november 2020 is bij Order of Adoption van The Superior Court of the State of Arizona in and for the County of Maricopa, Juvenile Division, USA, No. JA-553869, als volgt beslist:
(…)
“THE COURT FURTHER FINDS that [minderjarige 2] was born on [geboortedatum 4] , 2013 and [minderjarige 1] was born on [geboortedatum 7] , 2017.
(…)
THE COURT FURTHER FINDS that this is a stepparent adoption of the children by [verzoeker 2] .
(…)
It entered an order on March 8, 2013 in case number FC01-15936 that [verzoeker 1] is the sole parent of [minderjarige 2] . Thus, [draagmoeder 1] ’s consent to this adoption is not required”
(…)
IT IS THEREFOR ORDERED granting the Order of Adoption.
IT IS FURTHER ORDERED that [minderjarige 2] ’s name remain the same. (…) . The Petitioners, [verzoeker 1] and [verzoeker 2] , and the children shall and do bear toward each other the relationship of parents and children.”
Door de wensouders is een kopie van deze beschikking, voorzien van een apostille, overgelegd.
  • Door de wensouders is een op 6 december 2021 te Edmonton, Alberta, Canada, afgegeven geboorteakte, nummer [nummer] , voorzien van apostille, overgelegd, waaruit de geboorte blijkt van [minderjarige 2] , op [geboortedatum 4] 2013 te Calgary, Canada. Op deze geboorteakte staan beide wensouders als ouder vermeld.
  • Uit een overgelegd DNA-rapport van Bureau Veritas te Guelph, Canada, van 3 april 2023, No. 20230195 blijkt dat de waarschijnlijkheid van het vaderschap van [verzoeker 1] over [minderjarige 2] 99,97 % is. Er is 0 % kans dat de moeder uit wie [minderjarige 2] is geboren de biologische moeder van [minderjarige 2] is.
  • Op 25 augustus 2023 heeft [naam 2] , M.D., F.A..C.O.G., werkzaam bij La Jolla IVF clinic, bij brief het volgende verklaard:

“I can confirm that we have assisted [verzoeker 1] with respect to an IVF cycle in Juli 9, 2012. Embryos were created with the sperm of [verzoeker 1] and the eggs of [eiceldonatrice] . Subsequently, two embryos were then transferred into surrogate [draagmoeder 1] which resulted in a singleton pregnancy. The baby, [minderjarige 2] , was born [geboortedatum 4] , 2013.”

- [minderjarige 2] heeft in de periode van 11 oktober 2017, komende vanuit Canada, ingeschreven gestaan in de Nederlandse brp tot 17 mei 2018, waarna dit is veranderd in RNI naar de Verenigde Staten van Amerika.

Met betrekking tot de minderjarige [minderjarige 1] :

  • Zoals hiervoor is vermeld heeft [verzoeker 1] op 17 februari 2011 een eiceldonorovereenkomst gesloten met de eiceldonatrice.
  • Van de door de eiceldonatrice gedoneerde eicellen is een aantal ingevroren, waarvan
er één op 17 maart 2017 is ingebracht bij draagmoeder [draagmoeder 2] (hierna ook wel genaamd: [draagmoeder 2] of [draagmoeder 2] ).
  • Op 15 februari 2017 hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] een draagmoederschapsovereenkomst gesloten met [draagmoeder 2] en haar toenmalige echtgenoot [naam 3] met wie de wensouders via de La Jolla IVF clinic in La Jolla, Californië, USA, in contact zijn gekomen. Daarbij zijn de wensouders en de draagouders juridisch bijgestaan.
  • Op [geboortedatum 2] 2017 is de draagmoeder te Toronto, Ontario, Canada, bevallen van [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ).
  • Na de geboorte is [minderjarige 1] bij de wensouders gebleven.
  • Op 28 oktober 2019 is bij beschikking Superior Court of Justice te Toronto, Canada, onder nummer FS-17-21945, als volgt beslist:

“(…)

It is declared that the Applicant, [verzoeker 1] , is the father and legal parent of [minderjarige 1] , born [geboortedatum 2] , 2017 (“the Child”) and will be recognized for all purposes in law to be the parent of the Child;
It is declared that the Respondent, [draagmoeder 2] , is the birth mother and parent of the Child and will be recognized for all purposes in law to be the parent of the Child;
and
It is declared that the Respondent’s husband, [naam 3] , is not the biological father or legal parent of the Child.”
Door de wensouders is deze beslissing, voorzien van een apostille, overgelegd.
  • In juli 2020 zijn [draagmoeder 2] en [naam 3] van echt gescheiden, waarna de draagmoeder de geslachtsnaam “ [geslachtsnaam] ” is gaan gebruiken.
  • Op 6 november 2020 is bij Order of Adoption van The Superior Court of the State of Arizona in and for the County of Maricopa, Juvenile Division, USA, No. JA-553869, als volgt beslist:
(…)
“THE COURT FURTHER FINDS that [minderjarige 2] was born on [geboortedatum 4] , 2013 and [minderjarige 1] was born on [geboortedatum 7] , 2017.
(…)
THE COURT FURTHER FINDS that this is a stepparent adoption of the children by [verzoeker 2] .
(…)
The mother of [minderjarige 1] , [draagmoeder 2] consented to het adoption on June 30, 2020.”
(…)
IT IS THEREFOR ORDERED granting the Order of Adoption.
(…)
IT IS FURTHER ORDERED that [minderjarige 2] ’s name remain the same, and that [minderjarige 1] ’s name be changed to [minderjarige 1] . The Petitioners, [verzoeker 1] and [verzoeker 2] , and the children shall and do bear toward each other the relationship of parents and children.”
Door de wensouders is - zoals hiervoor reeds is vermeld - een kopie van deze beschikking, voorzien van een apostille, overgelegd.
  • Door de wensouders is een document met certificaatnummer P4524332, afgegeven op 15 december 2021, houdende een afschrift van de door hen op 9 november 2021 ondertekende akte “Subsituted Registration of Birth on Adoption by a Step-Parent” (vervangende geboorteakte) overgelegd, waaruit blijkt dat op 14 december 2017 te Toronto, Canada, is geboren [minderjarige 1] , van wie de ouder is: [verzoeker 1] en de adoptiefouder: [verzoeker 2] . Dit document is voorzien van een apostille.
  • Uit een overgelegd DNA-rapport van Maxxam Analytics (vanaf 3 juni 2019 Bureau Veritas) te Guelph, Canada, van 28 december 2017, No. 20171429 blijkt dat de waarschijnlijkheid van het vaderschap van [verzoeker 1] over [minderjarige 1] 99,98 % is. Er is 0 % kans dat de moeder uit wie [minderjarige 1] is geboren de biologische moeder van [minderjarige 1] is.
  • Op 25 augustus 2023 heeft [naam 2] , M.D., .C.O.G., werkzaam bij La Jolla IVF clinic, bij brief het volgende verklaard:

“I can confirm that we have assisted [verzoeker 1] with respect to an IVF cycle in Juli 9, 2012. Embryos were created with the sperm of [verzoeker 1] and the eggs of [eiceldonatrice] . Subsequently, two embryos were then transferred into surrogate [draagmoeder 2] which resulted in a singleton pregnancy. The baby, [minderjarige 1] , was born [geboortedatum 2] , 2017.”

Met betrekking tot [minderjarige 3]

  • Zoals hiervoor is vermeld heeft [verzoeker 1] op 17 februari 2011 een eiceldonorovereenkomst gesloten met de eiceldonatrice.
  • Van de door de eiceldonatrice gedoneerde eicellen is een aantal ingevroren, waarvan
er één op 25 mei 2022 is ingebracht bij draagmoeder [draagmoeder 2] (hierna ook wel genaamd: [draagmoeder 2] .
  • Op 2 februari 2022 hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] een draagmoederschapsovereenkomst gesloten met [draagmoeder 2] (hierna: de draagmoeder; voorheen genaamd [draagmoeder 2] ) met wie de wensouders via de La Jolla IVF clinic voornoemd, in contact zijn gekomen. Daarbij zijn de wensouders en de draagmoeder juridisch bijgestaan.
  • Op [geboortedatum 3] 2023 is de draagmoeder te Toronto, Ontario, Canada, bevallen van [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ).
  • Na de geboorte is [minderjarige 3] bij de wensouders gebleven.
  • Op 14 februari 2023 is bij beschikking Superior Court of Justice te Toronto, Canada, onder nummer FS-23-34304, als volgt beslist:

“(…)

[minderjarige 3] (the “Child”) was born on [geboortedatum 3] , 2023 at Scarborough General Hospital in Toronto, Ontario, Canada;
The Respondent [draagmoeder 2] , was the surrogate of the Child (the “Surrogate”). The Surrogate has consented to this Application and to the relief set out herein in a form approved and accepted by this Court. This Court has received and accepted the Surrogate’s evidence that she was waived any and all parental rights to the Child which she has now or which she may acquire in the future;
The Applicant, [verzoeker 1] , is the genetic father of the Child. A third-party egg donor is genetically related to the Child. The Surrogate has no genetic relationship to the Child;
The Applicants, [verzoeker 1] and [verzoeker 2] , have acknowledged via sworn evidence that they are committed to meeting and that they will meet, the emotional and physical needs of the Child;

(…)

8. It is declared that the Applicants, [verzoeker 1] and [verzoeker 2] , are the only parents of the Child, and that the Applicants, [verzoeker 1] end [verzoeker 2] , are recognized for all purposes in law to be the only parents of the Child; and

9. It is declared that the Surrogate, [draagmoeder 2] , is not the mother or a legal parent of the Child.

(…)”
Door de wensouders is een gelegaliseerd en geverifieerd exemplaar van deze beslissing
overgelegd.
  • Door de wensouders is een document met certificaatnummer P4756409, afgegeven op 14 april 2023, houdende een afschrift van de akte “Statement of Live Birth” van 7 februari 2023 overgelegd, waaruit de geboorte blijkt van [minderjarige 3] , op [geboortedatum 3] 2023 te Toronto, Canada. Op deze geboorteakte staan beide wensouders als ouder vermeld. Deze akte is gelegaliseerd en geverifieerd.
  • Uit een overgelegd DNA-rapport van Bureau Veritas te Guelph, Canada, van 3 april 2023, No. 20230195 blijkt dat de waarschijnlijkheid van het vaderschap van [verzoeker 1] over [minderjarige 3] 99,997 % is. Er is 0 % kans dat de moeder uit wie [minderjarige 3] is geboren de biologische moeder van [minderjarige 3] is.
  • Op 6 december 2023 heeft [naam 4] , MD, FRCS(C), FACOG, Professor, Department of Obstretics and Gynecology, University of Toronto, Director of the CReATe Fertilility Center, een declaration of Parentage verstrekt waarin -onder meer en verkort weergegeven- het volgende is opgenomen:

“(…)

8. I first met [verzoeker 1] & [verzoeker 2] through a skype call on January 24th, 2021 to begin the process of an in vitro fertilization cycle.

9. Their known ovum donor [eiceldonatrice] underwent an egg retrieval procedure on or about Juli 4th, 2012. They were inseminated with sperm from [verzoeker 1] . The resulting embryos of sufficient quality were cryopreserved.

(…)

11. On or about May 25th, 2022 one (1) cryopreserved embryo created with the eggs from their known donor and sperm form [verzoeker 1] & [verzoeker 2] was thawed and transferred into the uterus of, [draagmoeder 2] , the designated gestational carrier, with the consent of all parties.

12. A pregnancy test performed on or about June 6, 2022 confirmed that Alaxandra had become pregnant as a result of the embryo transfer procedure on May 25, 2022. A subsequent ultrasound revealed that [draagmoeder 2] was pregnant with a singleton pregnancy, the child of which is their genetic offspring and a known ovum donor.

13. In preparation for the embryo transfer procedure, [draagmoeder 2] began taking medication to prevent ovulation. Blood work and ultrasound were done prior to the embryo transfer to confirm that [draagmoeder 2] did not ovulate. Therefore, there is no possibility that the child that was carried by [draagmoeder 2] could have resulted from an egg or eggs which she ovulated spontaneously on her own. It is a medical certainty that the child that was carried by [draagmoeder 2] , to whom she gave birth on or about [geboortedatum 3] , 2023, could only have resulted from one (1) embryo created with the eggs of known donor and the sperm of one of the intended parents, which was transferred into [draagmoeder 2] ’s uterus on or about May 25, 2022.”

Verzoek

Het verzoekschrift - zoals dat nu luidt - strekt ertoe dat de rechtbank:
Primair:voor recht verklaart dat de geboorteaktes zoals overgelegd als producties 7, 10 en 16 naar hun aard vatbaar zijn voor opneming daarvan in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand, en
de inschrijving in het register van de gemeente ’s-Gravenhage van de door de bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften in Canada opgemaakte geboorteaktes zoals overgelegd als productie 7, 10 en 16 van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] gelast;
Subsidiair:de geboortegegevens van de drie kinderen opnieuw vaststelt;
in geval van toewijzing van het verzoek onder II(de rechtbank begrijpt: in geval van toewijzing van het verzoek onder III)
:de ambtenaar gelast de door de rechtbank vast te stellen geboortegegevens van de kinderen aan te tekenen in zijn register;
In alle gevallen:de ambtenaar gelast om op de in te schrijven dan wel op te maken geboorteakte van
[minderjarige 2]de aantekening te maken van de Canadese beslissing van 13 maart 2013 (pronounced: [geboortedatum 4] 8, 2013, zodat de rechtbank derhalve leest: 8 maart 2013) van The Court of Queen’s Bench of Alberta waarin:
- de familierechtelijke betrekkingen tussen de draagmoeder [draagmoeder 1] en
[minderjarige 2] zijn beëindigd;
- de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [minderjarige 2] zijn vastgesteld;
dan wel een zodanige aantekening te gelasten als de rechtbank juist acht;
In alle gevallen:de ambtenaar gelast om op de in te schrijven dan wel op te maken geboorteakte van
[minderjarige 1]de aantekening te maken van de Canadese beslissing van 28 oktober 2019 van de Superior Court of Justice waarin:
- de familierechtelijke betrekkingen tussen [minderjarige 1] en [naam 3] zijn beëindigd,
- de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [minderjarige 1] zijn vastgesteld;
dan wel een zodanige aantekening te gelasten als de rechtbank juist acht;
In alle gevallen:voor recht verklaart dat op grond van de beslissing van The Superior Court of The State of Arizona in and for the County of Maricopa van 6 november 2020 de adoptie door [verzoeker 2] van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is vast komen te staan en hij daarmee eveneens juridisch vader is van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] ;
In alle gevallen:de ambtenaar gelast om op de in te schrijven dan wel op te maken geboorteakte van
[minderjarige 3]de aantekening te maken van de Canadese beslissing van 14 februari 2023 van The Superior Court of Justice waarin:
- de familierechtelijke betrekkingen tussen [minderjarige 3] en de draagmoeder [draagmoeder 2]
zijn beëindigd, en
- de familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker 1] en [verzoeker 2] en [minderjarige 3] zijn vastgesteld;
dan wel een zodanige aantekening te gelasten als de rechtbank redelijk en passend acht,
al het voorgaande, voor zover mogelijk, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Rechtsmacht
De rechtbank heeft op grond van artikel 3 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht om van de verzoeken kennis te nemen.
De positie van de draagmoeder/draagouders
De draagmoeders en (ex-)echtgenoot kunnen in beginsel als belanghebbende als bedoeld in artikel 798 Rv worden aangemerkt. Zij zijn in eerste instantie dan ook door de rechtbank opgeroepen. De rechtbank zal de draagmoeders en (ex-)echtgenoot evenwel niet als belanghebbenden aanmerken. Dit gelet op voormelde vastgestelde feiten, waaronder het draagmoederschapscontract, waarin de draagmoeders en (ex-) echtgenoot – samengevat – onder meer afstand doen van hun ouderlijke rechten en ook omdat – zoals hieronder nog zal blijken – de draagmoederschapstrajecten met de nodige zorgvuldigheid zijn doorlopen, waarbij de belangen van alle belanghebbenden in acht zijn genomen.
De rechtbank zal verdere oproeping daarom achterwege laten.
Verklaringen voor recht
Toepasselijk recht
Nu primair wordt verzocht om voor recht te verklaren dat de buitenlandse geboorteaktes en buitenlandse beslissingen naar hun aard vatbaar zijn voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage en te gelasten dat de ambtenaar deze akten en beslissingen zal inschrijven in het Nederlandse register van geboorten, zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:26 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat een vaststelling dat de Canadese (geboorte)aktes en Canadese en Amerikaanse beslissingen met betrekking tot de drie kinderen van rechtswege kunnen worden erkend, met zich brengt dat zij een gerechtvaardigd belang hebben bij een verklaring voor recht daarvan. De rechtbank stelt vast dat verzoekers met de drie kinderen in de Verenigde Staten van Amerika verblijven. Zij beogen met hun verzoeken dat het in de buitenlandse beslissingen vastgesteld juridisch ouderschap over elk van de drie kinderen hier in Nederland wordt erkend en geregistreerd, zodat zij zonder hinder in Nederland hun ouderlijke rechten en verplichtingen kunnen uitoefenen, en de kinderen de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Verzoekers hebben dan ook een gerechtvaardigd belang bij de verzochte verklaringen voor recht.
Erkenning buitenlandse beslissingen
De rechtbank zal eerst beoordelen of de uit de Canadese en de Amerikaanse beslissingen voortvloeiende, uit hoofde van afstamming vastgestelde, familierechtelijke rechtsbetrekkingen hier te lande van rechtswege kunnen worden erkend. De rechtbank zal in dit kader de in boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen op de afstammingsrechtelijke gevolgen van draagmoederschap.
Op grond van artikel 10:100 lid 1 BW wordt een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet wegens onverenigbaarheid met de openbare orde worden geweigerd op de enkele grond dat daarop een ander recht is toegepast dan uit deze titel zou zijn gevolgd (lid 2).
Uitgangspunt van de wet is dat de buitenlandse beslissingen waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld tussen verzoekers en [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] worden erkend. Dit is slechts anders indien er voor de rechtsmacht van de buitenlandse rechters kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land, aan de beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of de erkenning van de beslissing onverenigbaar is met de openbare orde.
De rechtbank is, gelet op de Canadese en de Amerikaanse beslissingen ten aanzien van elk van de drie kinderen, van oordeel dat steeds sprake is geweest van behoorlijk onderzoek en behoorlijke rechtspleging. Nu het draagmoederschapstraject in Canada heeft plaatsgevonden en de draagmoeders/-ouders daar woonachtig zijn, kan niet worden geoordeeld dat er voor de rechtsmacht van de Canadese rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond.
Ook voor wat betreft de Amerikaanse adoptiebeslissing komt de rechtbank, nu betrokkenen in de Verenigde Staten van Amerika wonen, tot dat oordeel.
In deze zaak gaat het vervolgens nog om de vraag of de openbare orde zich verzet tegen erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen tussen de wensouders en elk van de drie kinderen zoals vastgesteld in de Canadese beslissingen en de - ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] - opvolgende Amerikaanse (stiefouder)adoptie-beslissing.
Openbare orde exceptie: zorgvuldig draagmoederschapstraject?
De rechtbank acht het in het kader van de openbare orde toets van belang om te oordelen of het in het buitenland gevolgde traject van draagmoederschap zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dit gelet op de ingrijpende gevolgen van draagmoederschap voor de rechten en verplichtingen van zowel het kind, de draagmoeder als de wensouders in kwestie.
Nu [verzoeker 1] in de Canadese beslissing als ouder van [minderjarige 2] , en [verzoeker 1] en [verzoeker 2] samen als ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn aangemerkt, dient hierbij naar het oordeel van de rechtbank met name te worden gekeken of de belangen van de kinderen, de draagmoeder en de eiceldonatrice voldoende in acht zijn genomen. Hierbij zijn de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap zoals opgenomen in het adviesrapport “Kind en ouders in de 21e eeuw” van 7 december 2016 van belang en de door het kabinet in zijn brief van 12 juli 2019 (kamerstukken TK 2018/2019, 33836, nr. 45) geformuleerde waarborgen om het traject zorgvuldig en transparant te laten verlopen en zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden aan de draagmoeder, de wensouders en het kind. Daarbij is de aanbeveling en het voornemen dat indien aan deze waarborgen wordt voldaan, de wensouders direct op de geboorteakte van het kind worden vermeld.
Hieruit volgt dat het voor kinderen van groot belang is om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. Het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Op grond van de overgelegde stukken komt de rechtbank tot het oordeel dat de draagmoederschapstrajecten die [verzoeker 1] (ten aanzien van [minderjarige 2] ) en [verzoeker 1] en [verzoeker 2] (ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ) in Canada hebben doorlopen zorgvuldig hebben plaatsgevonden. De namen van de draagmoeders en hun contactgegevens zijn bekend. De draagmoeders (en ten aanzien van [minderjarige 1] : de partner van de draagmoeder) en de wensouders hebben onafhankelijk juridisch advies ontvangen en voor de draagmoeders was medische zorg en psychologische bijstand geregeld. Verzoekers hebben nog regelmatig contact met de draagmoeders. Ook de naam van de eiceldonatrice is bij verzoekers bekend. Met haar heeft [verzoeker 1] op 17 februari 2011 een eiceldonorovereenkomst gesloten; voor elk van de kinderen zijn steeds haar eicellen gebruikt en het semen van [verzoeker 1] . De eiceldonatrice heeft juridisch advies ontvangen en voor haar was psychologische bijstand geregeld. Verzoekers hebben geregeld contact met de eiceldonatrice. Voor elk van de drie kinderen is hun volledige ontstaansgeschiedenis te achterhalen.
Gebleken is dat het juridisch ouderschap van [verzoeker 1] vanaf de geboorte van elk van de drie kinderen is vastgesteld op grond van de Canadese beslissingen van 8 maart 2013, 28 oktober 2019 en 14 februari 2023, een en ander in overeenstemming met de Canadese wetgeving. De rechtbank kwalificeert deze Canadese beslissingen ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in elk geval als een ‘ontkenning van het moederschap’ van de draagmoeder en een vaststelling van het ouderschap van de biologische vader, waarbij de echtgenoot van de biologische vader in het juridisch ouderschap deelt.
Ten aanzien van [minderjarige 1] is in de Canadese beslissing van 28 oktober 2019 het volgende opgenomen:
“(…)
It is declared that the Applicant, [verzoeker 1] , is the father and legal parent of [minderjarige 1] , born [geboortedatum 2] , 2017 (“the Child”) and will be recognized for all purposes in law to be the parent of the Child;
It is declared that the Respondent, [draagmoeder 2] , is the birth mother and parent of the Child and will be recognized for all purposes in law to be the parent of the Child;
and
It is declared that the Respondent’s husband, [naam 3] , is not the biological father or legal parent of the Child.”
Hieruit zou kunnen worden opgemaakt dat de draagmoeder, [draagmoeder 2] , juridisch ouder van [minderjarige 1] is. Op de vervangende geboorteakte van [minderjarige 1] staan echter [verzoeker 1] en [verzoeker 2] als ouders van [minderjarige 1] vermeld. Op de zitting hebben zij verklaard dat de oorspronkelijke akte van [minderjarige 1] in het ongerede is geraakt, waarna de door verzoekers overgelegde vervangende geboorteakte is opgemaakt. Op die akte staan verzoekers als ouders van [minderjarige 1] vermeld. Het voormelde valt af te leiden uit de adoptie beslissing van The Superior Court of The State of Arizona in and for the County of Maricopa van 6 november 2020. De rechtbank neemt derhalve aan dat de Canadese rechter ook ten aanzien van [minderjarige 1] de ontkenning van het moederschap van de draagmoeder uitgesproken heeft.
Hoewel de Nederlandse wet niet de ontkenning van het moederschap kent van de moeder, uit wie het kind geboren is, de ‘geboortemoeder’, kent de wet wel de mogelijkheid om de familierechtelijke betrekking met de geboortemoeder te beëindigen, namelijk langs de weg van adoptie. Het enkele feit dat een beslissing van een buitenlandse rechter niet overeenstemt met bepalingen uit het Nederlands recht, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van onverenigbaarheid met de openbare orde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Canadese beslissingen van 8 maart 2013, 28 oktober 2019 en 14 februari 2023 waarbij de familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en [verzoeker 1] en tussen [minderjarige 3] en [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , is vastgesteld in Nederland kunnen worden erkend.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de Amerikaanse beslissing van 6 november 2020 waarbij de (stiefouder) adoptie van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is uitgesproken ertoe leidt dat overeenkomstig de adoptie naar het recht van Arizona, USA, het juridisch ouderschap van [verzoeker 2] is vastgesteld, zodat ook ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] een familierechtelijke betrekking is vastgesteld die in Nederland kan worden erkend.
Erkenning Canadese geboorteaktes
Ook voor de vraag of de Canadese geboorteaktes van de kinderen erkend kunnen worden, zal de rechtbank de in boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen.
In artikel 10:101 lid 1 BW is, voor zover hier van belang, de in artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW opgenomen erkenningsregeling van overeenkomstige toepassing verklaard op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
De rechtbank stelt vast dat voor elk van de drie kinderen een (vervangende) geboorteakte is opgemaakt, waarin verzoekers – overeenkomstig de in het buitenland genomen beslissingen – als ouders zijn opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat dit door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is gedaan. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan deze rechtshandelingen geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Ook ten aanzien van de Canadese geboorteaktes gaat het daarom om de vraag of erkenning van de uit de Canadese geboorteaktes voortvloeiende afstammingsrelatie kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 10:100 lid 1 sub c BW.
Openbare orde exceptie?
De rechtbank stelt het volgende voorop. De uitzondering dat er sprake is van kennelijke onverenigbaarheid met de openbare orde, zoals opgenomen in artikel 10:100 lid 1 sub c BW mag niet snel worden aangenomen. De exceptie van de Nederlandse openbare orde – waaronder kunnen worden verstaan de beginselen van waarden van juridische, sociale of morele aard, die in de eigen rechtsorde fundamenteel worden geacht – mag slechts als ultimum remedium worden ingezet. Met andere woorden: er moet sprake zijn van zulke fundamentele waarden, waarmee dat toepasselijke buitenlands recht strijdig is, dat dit recht niet wordt toegepast. Bij fundamentele waarden en normen uit de Nederlandse rechtsorde moet bijvoorbeeld gedacht worden aan het beginsel van non-discriminatie, de gelijke behandeling van man en vrouw en het recht op bescherming van het privé- en gezinsleven. Daarom wordt alleen in uitzonderlijke gevallen een beroep op de openbare orde gegrond geacht. De invulling van de vraag of sprake is van strijd met de openbare orde wordt bovendien beïnvloed door ontwikkelingen in de maatschappij en de rechtspraak.
Uit de Memorie van Toelichting,
Kamerstukken II1995/96, 24649, nr. 3(hierna: MvT), blijkt dat de wetgever destijds, bij het bepalen van de term “moeder” van het kind ook heeft stilgestaan bij de bijzondere wijzen van voortplanting. De MvT zegt daarover op pagina 7:

De moeder van het kind is de vrouw die het kind heeft gebaard, ook als het genetische materiaal waaruit het kind is ontstaan, niet van haar afkomstig is. Het gaat mij te ver om, nu er technische mogelijkheden tot embryodonatie zijn voor alle gevallen het vaste uitgangspunt ten aanzien van het moederschap te vervangen door een vermoeden van moederschap dat zonodig door de vrouw die het kind heeft gebaard of het kind en eventueel door de vader kan worden ontkracht. Het gegeven dat de vrouw op deze wijze een kind wilde krijgen, de zwangerschap en de geboorte vormen voor deze opvatting voldoende grondslag.” Er is destijds, dus al in 1995, door de wetgever nagedacht over een mogelijkheid om het vaste uitgangspunt dat de moeder van het kind altijd de vrouw is uit wie het kind geboren is, te verlaten. Daar is weliswaar vanaf gezien, maar het idee dat de moeder een ander kan zijn, was geaccepteerd.
De genetische verbanden en het dragen van een kind zijn, mede vanwege de mogelijkheden tot IVF en de draagmoeder, los van elkaar komen te staan. Het familierecht was en is echter nog steeds voor een groot deel gebaseerd op het idee van een traditioneel gezin. Hierin is met de invoering van de Wet lesbisch ouderschap en de Wet evaluatie openstelling huwelijk en geregistreerd partnerschap in 2014 enige verandering gebracht. In het BW is echter tot op heden nog geen artikel te vinden over het draagmoederschap. Nederland heeft lange tijd een consistent ontmoedigingsbeleid gevoerd ten aanzien van het draagmoederschap. Volgens het kabinet was het draagmoederschap een ongewenst verschijnsel vanwege emotionele problemen voor de draagmoeder door de afstand van het kind, identiteitsproblemen voor het kind, verstoring van het hechtingsproces en het risico dat het kind tussen wal en schip valt, indien wensouders vóór de geboorte terugkomen op hun intentie. Aan de Staatscommissie Herijking Ouderschap is gevraagd om na te denken over de vraag of draagmoederschap meer of anders zou moeten worden geregeld. Dit in reactie op de maatschappelijke en medisch-technologische veranderingen. De Staatscommissie heeft in het eerder genoemde Rapport “Kind en ouders in de 21ste eeuw” hierover een aanbeveling gedaan. De rechtbank toets op dit moment ook al of de buitenlandse draagmoederschapstrajecten voldoen aan de door de Staatscommissie genoemde voorwaarden.
Hoewel destijds is afgezien van het aanpassen van de wet worden wel al stappen gezet om dat later mogelijk alsnog te doen, ingegeven door de toename van het aantal kinderen dat geboren wordt middels hoogtechnologisch draagmoederschap. Op dit moment is er een wetsvoorstel aanhangig, namelijk het “Wetsvoorstel Wet kind, draagmoederschap en afstamming” (36390). De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de Memorie van Toelichting behorende bij dit wetsvoorstel. Hierin wordt een regeling getroffen waarin de wensouders vanaf de geboorte als ouders op de geboorteakte staan vermeld. In de toelichting wordt vermeld dat de Nederlandse openbare orde zich niet langer verzet tegen het niet vermeld staan van een geboortemoeder op de geboorteakte. Wel moet de identiteit van de geboortemoeder op termijn voor het betrokken kind te achterhalen zijn. Dit geldt ook voor de overige gegevens betreffende de genetische afstamming, zoals die van de eiceldonatrice.
Uit het voorgaande blijkt dat ook in Nederland zelf de opvattingen over wie als ouder op een geboorteakte moet worden vermeld zijn veranderd en dat wordt gewerkt aan een wetsvoorstel dat het mogelijk maakt dat – net zoals op de geboorteaktes van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] – op de geboorteakte geen geboortemoeder staat, maar in haar plaats een wensouder. Dat alleen al is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te oordelen dat een dergelijke geboorteakte niet strijdig is met de Nederlandse openbare orde.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de (vervangende) geboorteaktes van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , met de daarin vastgelegde familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming, van rechtswege in Nederland kan worden erkend.
Canadese geboorteaktes vatbaar voor opname in de registers van de burgerlijke stand?
Verzoekers verzoeken primair om voor recht te verklaren dat de geboorteaktes waarop zij als wensouders staan geregistreerd, vatbaar zijn voor opname in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage.
De ambtenaar heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De ambtenaar stelt samengevat dat deze Canadese geboorteaktes naar hun aard niet vatbaar zijn voor opneming in het register van de burgerlijke stand. Volgens de ambtenaar dienen namelijk alle stappen die zijn gezet binnen het draagmoederschapstraject ook tot uitdrukking te komen in de Nederlandse registers, zoals ook bepaald in de wettelijke bepalingen van Boek 1 BW en het Besluit Burgerlijke Stand (BBS). De ambtenaar wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1399. Voorts stelt de ambtenaar dat de dwingende voorschriften voor de opmaak van de akten zich verzetten tegen inschrijving van deze geboorteakte.
De rechtbank volgt het betoog van de ambtenaar niet en overweegt daartoe als volgt.
Artikel 1:22 BW en het daarmee door de ambtenaar vermelde artikel 43 BBS zien op in Nederland op te maken (dan wel opgemaakte) akten van geboorte en niet op de inschrijving van een buitenlandse geboorteakte. Immers, daarop is artikel 46 BBS van toepassing.
Artikel 46 BBS luidt als volgt:

De akte van inschrijving van een buiten Nederland opgemaakte akte van geboorte of van de rechterlijke beschikking, bedoeld in artikel 25f van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, vermeldt, voor zover deze aan het in te schrijven stuk kunnen worden ontleend, de in artikel 43 genoemde gegevens.
In de akte van inschrijving van een buiten Nederland opgemaakte akte van geboorte dienen dus de in artikel 43 BBS genoemde gegevens te worden opgenomen, maar slechts voor zover deze aan het in te schrijven stuk, in deze dus de drie Canadese geboorteaktes, kunnen worden ontleend. Uit de Canadese geboorteaktes blijkt geen geboortemoeder. Deze gegevens kunnen daaraan dan ook niet worden ontleend. De ambtenaar heeft dus geen verplichting om “
de geslachtsnaam en de voornamen van de moeder uit wie het kind is geboren”, zoals in artikel 43 BBS wordt bepaald, op de akte van inschrijving van de Canadese geboorteaktes te vermelden.
Het Gerechtshof Den Haag overweegt in de door de ambtenaar genoemde uitspraak dat inschrijving ertoe zou leiden dat geconcludeerd zou kunnen worden dat de wensouder(s) vanaf de geboorte de juridische ouder(s) is/zijn, wat onjuist is, en dat het in het belang van de minderjarige is dat alle stappen die zijn gezet binnen het draagmoederschapstraject tot uitdrukking komen in de Nederlandse registers, zodat deze op latere leeftijd voor het kind kenbaar zijn.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij inschrijving van een buitenlandse geboorteakte alle stappen die zijn gezet binnen het draagmoederschapstraject ook tot uitdrukking komen in de Nederlandse registers, zodat deze stappen voor de kinderen op latere leeftijd kenbaar zijn. Zo wordt melding gemaakt van de buitenlandse beslissingen, maar ook van de onderhavige beslissing van de Nederlandse rechtbank. Deze uitspraken worden ook bewaard door de rechtbank, waarbij de zaken uiteindelijk worden opgenomen in het Nationaal Archief, zodat het kind inzage in de Nederlandse uitspraak kan vragen en zijn afstamming kan achterhalen, ook waar het de eiceldonatrice betreft, dus de persoon van wie het kind daadwerkelijk genetisch afstamt.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat juist bij inschrijving van de buitenlandse geboorteakte aan het door het Gerechtshof genoemde bezwaar tegemoet wordt gekomen. Immers, bij inschrijving van een buitenlandse geboorteakte kunnen alle stappen die zijn gezet in het draagmoederschapstraject door het betreffende kind worden achterhaald. De in dat kader op te maken Nederlandse akte van inschrijving vermeldt namelijk ook de buitenlandse beslissingen die aan de in te schrijven akte ten grondslag liggen alsmede de beschikking waarbij die inschrijving is gelast. Daarmee worden de door het Gerechtshof geuite zorgen weggenomen.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat met de wijze van registratie die door de ambtenaar wordt voorgestaan, en waarbij de draagmoeder geregistreerd wordt als ‘moeder’ – gebaseerd op het beginsel “mater semper certa est” –, voor het kind nu juist niet de volledige ontstaansgeschiedenis te achterhalen is. Immers, het kind stamt in deze hoogtechnologische draagmoederschapszaken genetisch af van een eiceldonatrice en niet van de draagmoeder.
De ambtenaar heeft erop gewezen dat de wijze waarop verzoekers de inschrijving van de geboorteaktes voorstaan niet de juiste manier is.
De rechtbank is van oordeel dat slechts praktische overwegingen, omdat er destijds geen praktische bezwaren waren, ten grondslag lagen om voor de inschrijving van een in Nederland te erkennen buitenlandse geboorteakte hetzelfde model als dat van de Nederlandse geboorteakte te gebruiken. Voor zover een en ander nu wel op praktische bezwaren stuit, wijst de rechtbank op dat wat de Advocaat-Generaal in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2022:460) bij de door deze rechtbank in het kader van draagmoederschap gestelde prejudiciële vragen onder punt 3.3. heeft opgenomen:
“Ook voor beantwoording van vraag 13 is de prejudiciële procedure niet geschikt, omdat deze vraag geen betrekking heeft op een geschil, maar op de wijze waarop de ambtenaar van de burgerlijke stand de eventueel erkende geboorteakte moet inschrijven. Overigens zie ik niet in dat wanneer de rechter oordeelt dat de buitenlandse geboorteakte (in een geval van hoogtechnologisch draagmoederschap) op grond van art. 10:101 BW voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, de inschrijving van zo’n akte in de registers van de burgerlijke stand op problemen zal stuiten.”.
Dit staat overigens ook in het eerder gegeven advies van de Staatscommissie IPR (over de internationaal privaatrechtelijke aspecten van de aanbevelingen en voorstellen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap in haar Rapport ‘Kind en ouders in de 21ste eeuw’) van 20 februari 2019. Op pagina 11 wordt genoemd dat bij het vaststellen van een erkenningsregeling de praktische uitvoerbaarheid niet de primaire overweging behoort te zijn.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij er ambtshalve mee bekend is dat op basis van eerdere uitspraken in gelijksoortige zaken daadwerkelijk de buitenlandse aktes zijn ingeschreven in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand conform het besluit BBS.
Uit het voorgaande volgt dat het ontbreken van de geboortemoeder op de aktes niet in de weg staat aan inschrijving van de Canadese geboorteaktes van de kinderen in de registers van geboorte van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage. Deze aktes zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook vatbaar voor opneming in dit register.
Het gelasten van de ambtenaar
Toepasselijk recht
Nu wordt verzocht de ambtenaar te gelasten de Canadese geboorteaktes en de Canadese en Amerikaanse beslissingen in te schrijven in het Nederlandse register van geboorten, zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
De Canadese geboorteaktes
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat de Canadese geboorteaktes vatbaar zijn voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage. De rechtbank zal dan ook de ambtenaar op grond van artikel 1:26b BW in samenhang met artikel 1:25 BW gelasten deze geboorteaktes van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in te schrijven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
De Canadese en Amerikaanse beslissingen
Voor wat betreft de inschrijving van de Canadese en Amerikaanse beslissingen bepaalt artikel 1:20b BW – voor zover hier van belang – dat op verzoek van een belanghebbende dan wel ambtshalve van akten en uitspraken die buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn opgemaakt of gedaan en een overeenkomstige uitwerking hebben als de akten en rechterlijke uitspraken, bedoeld in artikel 1:20 BW, door de ambtenaar van de burgerlijke stand een latere vermelding wordt toegevoegd aan de desbetreffende in de registers van de burgerlijke stand hier te lande voorkomende geboorteakte, tenzij de Nederlandse openbare orde zich hiertegen verzet.
De in Canada en de Verenigde Staten genomen beslissingen komen overeen met een Nederlandse rechterlijke uitspraak zoals bedoeld in artikel 1:20 BW. Nu deze beslissingen van rechtswege in Nederland kunnen worden erkend, dient dan ook een latere vermelding op de nog in te geboorteaktes van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] te worden gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat de ambtenaar niet heeft betwist dat de Canadese en Amerikaanse beslissingen vatbaar zijn voor opneming in het register van geboorten van de burgerlijke stand. Uit de uitlatingen van de ambtenaar maakt de rechtbank op dat deze beslissingen als latere vermelding kunnen worden toegevoegd aan de geboorteaktes. De rechtbank zal dan ook in die zin de ambtenaar gelasten een latere vermelding te plaatsen op de geboorteaktes van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Voor wat betreft de wijze van vermelding van deze beslissingen laat de rechtbank dit aan de ambtenaar om te bepalen. Door de beslissingen op de geboorteaktes van de kinderen te vermelden, komen de aktes daarmee in lijn met de wijze van het tot stand komen van de afstamming van de kinderen.
De rechtbank overweegt tot slot nog het volgende.
Het gelasten van de inschrijving van de geboorteaktes en de vermelding van de daaraan ten grondslag liggende Canadese en Amerikaanse beslissingen, is in het belang van [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] . Immers, uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Mennesson v. France (no. 65192/11, ECHR 185, 2014) en de ‘advisory opinion’ van het EHRM van 10 april 2019 (no. P16-2018-001) blijkt dat het EHRM het in het belang van het kind acht dat hij een juridische afstammingsband heeft met de personen die hem verzorgen en opvoeden, ook indien tussen hen geen genetische band bestaat. Daarbij acht het EHRM het in het belang van het kind dat de periode vanaf de geboorte van het kind totdat de juridische band met de wensouders is gevestigd, zo kort mogelijk is, zodat het kind minder lang in een onzekere positie verkeert, waarbij omstandigheden als (rechtmatig) verblijf bij de wensouders, nationaliteit en erfrecht een rol kunnen spelen.

Beslissing

De rechtbank:

ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 2] :

verklaart voor recht dat de Canadese geboorteakte (registratienummer: [nummer] , afgegeven op 7 juli 2022 te Edmonton, Alberta, Canada) van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2013 te Calgary, Canada, waarop verzoekers als ouders worden vermeld, van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage;
verklaart voor recht dat de uitspraak van de Court of Queen’s Bench of Alberta, Calgary, Canada, van 8 maart 2013, waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen [verzoeker 1] en de minderjarige is vastgesteld van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
verklaart voorts voor recht dat de uitspraak van The Superior Court of the State of Arizona in and for the County of Maricopa, Juvenile Division, Verenigde Staten van Amerika, van 6 november 2020, waarbij de (stiefouder)adoptie van de minderjarige door [verzoeker 2] is uitgesproken, van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
gelast de inschrijving in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage van de door de bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften afgegeven geboorteakte met registratienummer: [nummer] , afgegeven op 7 juli 2022 te Edmonton, Alberta, Canada, die hiervoor is vermeld en waarvan een fotokopie aan deze beschikking is gehecht;
bepaalt dat de ambtenaar op voornoemde akte een (latere) vermelding plaatst van voornoemde Canadese beslissing en van voornoemde Amerikaanse beslissing, welke beslissingen de ontkenning van het moederschap van de draagmoeder, en de vaststelling van het ouderschap van [verzoeker 1] en de adoptie door [verzoeker 2] betreffen;

ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 1] :

verklaart voor recht dat de Canadese (vervangende) geboorteakte van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te Toronto, Canada, waarop verzoekers als ouders worden vermeld, van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage;
verklaart voor recht dat de uitspraak van de Superior Court of Justice te Toronto, Canada, van 28 oktober 2019, waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen [verzoeker 1] en de minderjarige is vastgesteld van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
verklaart voorts voor recht dat de uitspraak van The Superior Court of the State of Arizona in and for the County of Maricopa, Juvenile Division, Verenigde Staten van Amerika, van 6 november 2020, waarbij de (stiefouder)adoptie van de minderjarige door [verzoeker 2] is uitgesproken, van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
gelast de inschrijving in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage van de door de bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften afgegeven (vervangende) geboorteakte die hiervoor is vermeld en waarvan een fotokopie aan deze beschikking is gehecht;
bepaalt dat de ambtenaar op voornoemde akte een (latere) vermelding plaatst van voornoemde Canadese beslissing en van voornoemde Amerikaanse beslissing, welke beslissingen, het ouderschap van de draagmoeder, de ontkenning van het vaderschap van de partner van de draagmoeder, de vaststelling van het ouderschap van [verzoeker 1] en de adoptie (en daarmee de verbreking van de familiale banden van de minderjarige met de draagmoeder) door [verzoeker 2] betreffen, alsmede de wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige van “ [verzoeker 2] [verzoeker 1] ” in “ [verzoeker 1] ”;

ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 3] :

verklaart voor recht dat de Canadese geboorteakte van [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2023 te Toronto, Canada, waarop verzoekers als ouders worden vermeld, van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in het register van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage;
verklaart voor recht dat de uitspraak van de Superior Court of Justice te Toronto, Canada, van 14 februari 2023, waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming tussen verzoekers en de minderjarige is vastgesteld van rechtswege in Nederland wordt erkend en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand;
gelast de inschrijving in het register van geboorten van de gemeente ’s-Gravenhage van de door de bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften afgegeven geboorteakte, die hiervoor is vermeld en waarvan een fotokopie aan deze beschikking is gehecht;
bepaalt dat de ambtenaar op voornoemde akte een (latere) vermelding plaatst van voornoemde Canadese beslissing, welke beslissing de ontkenning van het moederschap van de draagmoeder en de vaststelling van het ouderschap van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] betreft;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, A.C. Olland, A.M.M. Vingerling en, rechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2025.