Op 25 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het bestuursrecht, specifiek het vreemdelingenrecht. Verzoekster had een asielaanvraag ingediend die door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen als kennelijk ongegrond. Tegen deze afwijzing heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 januari 2025 behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.
In de uitspraak van 25 februari 2025 heeft de rechtbank het samenhangende beroep van verzoekster gegrond verklaard. Hierdoor was de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is bepaald dat verzoekster recht heeft op vergoeding van haar proceskosten, die door de minister moeten worden betaald. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 907,-. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.