Uitspraak
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 12 december 2024 ingekomen verzoek van:
[de vader] ,
[de moeder] ,
Procedure
- het verweerschrift met bijlagen;
- het verslag van 4 februari 2025 van de bijzondere curator;
- een F9-formulier van 4 februari 2025, met als bijlage een brief van 2 februari 2025, met producties, van de zijde van de vader.
- het F9-formulier van 7 februari 2025, met bijlage, van de zijde van de vader;
- de brief van 7 februari 2025 van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 10 februari 2025 van de zijde van de moeder;
- het F9-formulier van 10 februari 2025 van de zijde van de vader;
- een op 11 februari 2025 ingekomen reactie van de zijde van de moeder (onderwerp: “F9 zitting na mondelinge behandeling”), naar aanleiding van het F9-formulier van de zijde van de vader;
- het F9-formulier van 11 februari 2025 van de zijde van de vader;
- het F9-formulier van 16 februari 2025 van de zijde van de vader.
Verzoek en verweer
- de terugkeer te gelasten van de minderjarige naar de [plaats] , Peru, althans naar Peru, met onmiddellijke ingang doch uiterlijk op 15 januari 2025 althans uiterlijk op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, waarbij de moeder de minderjarige naar voornoemd adres, althans naar Peru, brengt;
- te bevelen, voor het geval de moeder nalaat de minderjarige met onmiddellijke ingang althans binnen de door de rechtbank te stellen termijn terug te laten keren naar de [plaats] , Peru, althans naar Peru, dat de moeder het paspoort en/of de benodigde reispapieren aan de vader zal afgeven opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar voornoemd adres in Peru, althans naar Peru.
Feiten
- [de minderjarige] is door de vader erkend.
- Op 17 juni 2023 heeft de moeder met [de minderjarige] Peru verlaten en is zij met [de minderjarige] naar Nederland vertrokken.
- De moeder en [de minderjarige] staan volgens de uittreksels uit de Basisregistratie personen (hierna: de Brp) sinds 21 juli 2023 ingeschreven op een adres in Nederland.
Beoordeling
ouderlijk gezag met het recht om bij het minderjarige kind te blijven’ heeft gekregen, wat onderdeel is van het ouderlijk gezag, maar geen synoniem daarvoor. Deze stelling van de vader wordt bevestigd in de door de vader overgelegde verklaring van de Peruaanse advocaat W. Cordova Licares. Uit de door de vader overgelegde stukken leidt de rechtbank dan ook af dat partijen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] hebben en dat de moeder bij het vonnis van 12 april 2023 wel het recht om bij [de minderjarige] te blijven heeft verkregen, maar dat dit niet betekent dat zij het eenhoofdig gezag heeft. Daarbij weegt de rechtbank mee dat in de kop van de originele Spaanse tekst van het vonnis, achter (in de Nederlandse vertaling) “inzake” staat vermeld: “
tenencia”, en vervolgens, onder II.
“II. FUNDAMENTOS DE LA DECISIÓN”:
“SEGUNDO: (…)la tenenciaes un atributo de la patria potestad”. Hieruit blijkt dat, in het Peruaanse recht ‘tenencia’ en ‘patria potestad’ twee verschillende begrippen zijn. De term ‘tenencia’ behelst kennelijk een onderdeel van het ouderlijk gezag, dat ziet op het recht van verblijf. De term behelst niet het volledige gezag, zodat op grond van dit begrip niet aangenomen kan worden dat de rechtbank het eenhoofdig gezag aan de moeder heeft toegekend. De verwijzing van de advocaat van de moeder naar de uitspraak van de Raad van State van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:
“het [is] duidelijk […] dat ik niet snel naar Peru kan reizen omdat ik moet genezen”.Op dat moment realiseerde de vader zich dat de moeder en [de minderjarige] niet zouden terugkeren naar Peru.
De éénjaarstermijn begint te lopen op het moment dat de gezaghebbende ouder niet langer instemt met het verblijf van het kind in een ander land dan het land van de gewone verblijfplaats (Toelichtend Rapport
Pérez-Verabij het HKOV (pag. 458-459). De vader heeft als productie 12 een e-mailwisseling tussen de ouders overgelegd. Op 13 december 2023 om 8.21 uur schrijft de moeder aan de vader per e-mail:
‘(…)het is duidelijk dat ik niet in staat zal zijn om naar Peru te reizen (…)’.De vader stelt dat het hem vanaf dat moment duidelijk was dat de moeder niet van plan was om terug te keren naar Peru. Hierop schrijft de vader aan de moeder om 09.26 uur:
‘(…) ik wil niets met rechters (…) Maar deze situatie dwingt me. Het is niet eerlijk wat jullie mij als bezoekers aanbieden.’).De rechtbank leidt hieruit af dat de vader – ook als hij aanvankelijk had ingestemd met een verblijf van [de minderjarige] van zeven maanden in Nederland, ingaande op 17 juni 2023 – vanaf dat moment niet langer instemde met het verblijf van [de minderjarige] in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat er daarmee in ieder geval vanaf 13 december 2023 sprake is van een ongeoorloofde achterhouding van [de minderjarige] in Nederland.
“(…) Het zou zeven maanden zijn. Wat denk je?”Hierop antwoordt de moeder op 14 juni 2023 via whatsapp:
“(…) ik heb je vragen in de chat beantwoord en ik accepteer je handtekening voor 7 maanden of langer dan je kunt geven. Heb je nog een vraag? Als we kunnen tekenen, bedankt.”De vader stelt dat de ouders na dit laatste whatsapp bericht van de moeder nog overleg hadden over een overeenkomst en dat de man een notariële akte wilde laten opmaken met daarin de afspraken. Daarna ontving de vader op 23 juni 2023 van de moeder het bericht dat zij met [de minderjarige] was aangekomen in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat uit deze whatsapp-wisseling niet blijkt dat de ouders op enig moment sluitende afspraken hebben gemaakt over een termijn van zeven maanden voor het verblijf van de moeder met [de minderjarige] in Nederland. Ook in de beleving van de vader was er geen sprake van een dergelijke strikte termijn of afspraak over de duur van het verblijf van [de minderjarige] in Nederland: op de zitting is namens de vader verklaard dat hij ervan uitging dat de moeder zou terugkeren als zij haar medische behandeling zou hebben gehad, en dat hij meende dat de moeder ‘maximaal 5 tot 7 maanden, wellicht 12 maanden, in Nederland zou blijven’(pleitnota onder 17).