ECLI:NL:RBDHA:2025:2726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Syrische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van een Syrische vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De eiser, die van Syrische nationaliteit is en op een onbekende bestemming is vertrokken, had zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie had echter besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Bulgarije verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 24 februari 2025 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of de eiser procesbelang heeft bij het beroep. De minister had op 23 januari 2025 meegedeeld dat de eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde van de eiser heeft op 12 februari 2025 aangegeven geen contact meer te hebben met de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat, wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland.

Gezien de omstandigheden en de informatie van de gemachtigde, concludeert de rechtbank dat de eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk is beoordeeld. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3347

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. De minister heeft eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met het bestreden besluit van 23 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen die beslissing.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.3348. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser procesbelang?
2. De rechtbank beantwoordt allereerst ambtshalve de vraag of eiser procesbelang heeft bij het beroep. De minister heeft op 23 januari 2025 meegedeeld dat eiser op of omstreeks diezelfde datum met onbekende bestemming is vertrokken. Op 12 februari 2025 heeft de gemachtigde van eiser meegedeeld geen contact meer te hebben met eiser.
2.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat, als de vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van dient te worden uitgegaan dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. [1] Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit houdt in, dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
2.2.
Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden en gezien de informatie van de gemachtigde van eiser neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door zijn aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen rechtens te beschermen belang meer bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
3. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak dus niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.