ECLI:NL:RBDHA:2025:2726
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Syrische vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van een Syrische vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De eiser, die van Syrische nationaliteit is en op een onbekende bestemming is vertrokken, had zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie had echter besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Bulgarije verantwoordelijk was voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 24 februari 2025 uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of de eiser procesbelang heeft bij het beroep. De minister had op 23 januari 2025 meegedeeld dat de eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde van de eiser heeft op 12 februari 2025 aangegeven geen contact meer te hebben met de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat, wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder de minister te informeren over zijn verblijfplaats, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland.
Gezien de omstandigheden en de informatie van de gemachtigde, concludeert de rechtbank dat de eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk is beoordeeld. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.