Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.DE CORRESPONDENT B.V.te Amsterdam,
[eiser, sub 2]te [woonplaats] ,
[eiser, sub 3]te [woonplaats] ,
[eiseres, sub 4]te [woonplaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 februari 2024 met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6;
- het tussenvonnis van 14 augustus 2024 waarbij een datum voor een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte van De Correspondent c.s. met overlegging producties 15 en 16.
2.De feiten
“dat hij graag zijn verhaal zou willen doen aan zijn vrienden, maar dat hij zich thuis niet vrij voelt om te praten.”
wij” volgende week komen logeren en informeerde hij naar de mogelijkheid om een vergaderzaal te huren voor vrijdag 25 maart 2022. De verdachte heeft gezegd bij dit gesprek de wens te hebben om een beetje afgeschermd te zitten vanwege
“een privégesprek”. Verder heeft hij de medewerker van het hotel-restaurant laten weten dat bij dit gesprek zes personen aanwezig zullen zijn. In het telefoongesprek heeft de verdachte een reservering gemaakt voor de vergaderruimte “
De oude Paardenstal” voor vrijdag 25 maart 2022 om 16.00 uur. Wie de overige vijf aanwezige personen waren en hoe lang zij zouden deelnemen aan het privégesprek kon niet uit het tapgesprek worden afgeleid.
De Correspondent is een online journalistiek platform gevestigd in Amsterdam. Het kan dus zijn dat morgen een journalist aanwezig is bij het gesprek.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
chilling effect’). Bronbescherming houdt niet alleen in dat een journalist niet kan worden verplicht om de identiteit van een bron te onthullen. Ook de informatie die tot een bron kan worden herleid valt eronder. Het kan daarbij zowel gaan om informatie over de omstandigheden waaronder de informatie van een bron is verkregen als om de niet-gepubliceerde inhoud van de informatie die de bron aan de journalist heeft verstrekt (EHRM 22 november 2012, app. no. 39315/06 (
Telegraaf t. Nederland)). Ook als een bron bekend is geworden, kan een journalist aanspraak maken op bronbescherming. Door de inzet van een dwangmiddel kunnen immers andere bronnen bekend worden of de omstandigheden waaronder de informatie aan de journalist is verstrekt (EHRM 16 juli 2013, app. no. 73469/10 (
Nagla t. Letland).
[bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] t. Duitsland(EHRM 29 juni 2006, app. no. 54394/00) volgt dat ook sprake kan zijn van een inbreuk op het recht op bronbescherming indien de inzet van een opsporingsmiddel er niet op gericht is om de identiteit van de bron van een journalist te achterhalen. Dat de verkregen inlichtingen in een lopende strafrechtelijke procedure (in de woorden van het Openbaar Ministerie als “bijvangst”) zijn verkregen, plaatst het afluisteren van het gesprek, en het uitwerken daarvan in een proces-verbaal, dus niet buiten de reikwijdte van artikel 10 lid 1 EVRM.
Nordisk Film & TV A/S t. Denemarken); EHRM 5 oktober 2017, app. no. 21272/12 (
Becker t. Noorwegen)).
[bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] t. Duitsland(EHRM 29 juni 2006, app. no. 54394/00). In die zaak ging het om strategische monitoring waarbij op basis van in telefoongesprekken gebruikte trefwoorden door opsporingsautoriteiten informatie over communicatieverkeer werd verzameld. Net zoals in de onderhavige zaak was de strategische monitoring er niet op gericht om via een journalist de identiteit van een bron te achterhalen. Een ieder die bepaalde woorden in een telefoongesprek gebruikte kon door de strategische monitoring worden geraakt. Pas bij een vervolgonderzoek door de opsporingsautoriteiten zou duidelijk worden dat de onderschepte gegevens betrekking hadden op een gesprek tussen een journalist en zijn bron. Het EHRM oordeelde dat weliswaar sprake was van een inmenging op het recht op bronbescherming, maar dat deze inmenging slechts van geringe betekenis was, en gerechtvaardigd kon worden:
[bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] t. Duitslandde onderschepte gegevens nog het startpunt konden vormen voor nader onderzoek, en in theorie de bron door zijn contacten met een journalist dus riskeerde de aandacht van de opsporingsautoriteiten op zich te vestigen, waren in dit geval [de verdachten] c.s. reeds als verdachten in het strafrechtelijk onderzoek aangehouden. Zij behoefden dus niet te vrezen dat, als gevolg van hun contacten met de journalisten, hun identiteit bij de opsporingsinstanties bekend zou worden. Het strafrechtelijk belang bij waarheidsvinding dient in een dergelijk geval zwaarder te wegen dan het recht op bronbescherming.
Sanoma t. Nederland(EHRM 14 september 2010, app. no. 38224/03);
Big Brother Watch t. het Verenigd Koninkrijk(EHRM 25 mei 2021, app. no. 58170/13)). In dit geval is tussen partijen niet in geschil dat de inzet van het opsporingsmiddel niet tegen de journalisten was gericht. Het Openbaar Ministerie heeft pas op donderdagavond (om 18:08 uur) voorafgaand aan het gesprek op vrijdagmiddag (om 16:00 uur) een aanwijzing ontvangen dat bij dit gesprek mogelijk journalisten aanwezig zouden kunnen zijn. Wat de aard van het gesprek was, en dat er daadwerkelijk journalisten aan het gesprek hebben deelgenomen, heeft het Openbaar Ministerie pas naderhand met zekerheid kunnen vaststellen. Gelet op de onduidelijkheid over de situatie en de aanwezige tijdsdruk, kon in dit geval worden volstaan met een rechterlijke controle achteraf.