ECLI:NL:RBDHA:2025:2679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL24.23561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vernieuwing verblijfsdocument EU/EER en ambtshalve toekenning verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om vernieuwing van het verblijfsdocument EU/EER beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.E. Jalandoni, had op 5 september 2022 een aanvraag ingediend, die door de minister van Asiel en Migratie op 19 september 2023 werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden de ingangsdatum van het verblijfsrecht heeft vastgesteld op 5 maart 2024, na een hoorzitting op 5 maart 2024 waarin de belangenafweging in het voordeel van eiseres viel. De rechtbank concludeert dat de minister niet onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is gedaan op 21 februari 2025 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23561
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en
de Minister van Asiel en Migratievoorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om vernieuwing van het verblijfsdocument EU/EER.1
1.1.
Eiseres heeft op 5 september 2022 een aanvraag gedaan.
1.2.
De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 19 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft op 19 juni 2024 gronden van beroep ingediend.
1.4.
De minister heeft op 10 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft beroep op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Omdat in deze zaak de ingangsdatum van het verblijfsrecht onderwerp is van geschil, geeft de rechtbank hieronder allereerst de belangrijke data in het kader van de aanvraag voor vernieuwing van het verblijfsdocument weer.
3.1.
Eiseres is op 18 augustus 2017 in het bezit gesteld van een document waaruit blijkt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende
de Werking van de Europese Unie en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez.2 Dit verblijfsdocument was geldig tot 18 augustus 2022. Op [2022] is de dochter van eiseres meerderjarig geworden.
3.2.
Eiseres heeft op 27 mei 2022 een aanvraag voor een verblijfsdocument duurzaam verblijf als burger van de Unie of als familielid van een burger van de Unie ingediend. Vervolgens heeft eiseres telefonisch contact gehad met de IND. Uit een document over dit contact blijkt dat de IND haar heeft geadviseerd om een verblijfsvergunning als verzorgende ouder van een minderjarig kind in te dienen. Dat heeft eiseres op 5 september 2022 gedaan (de onderhavige aanvraag). De gemachtigde van eiseres heeft daarbij subsidiair gevraagd om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.3
3.3.
Omdat naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie het beleid van de IND is gewijzigd, adviseerde de IND eiseres op 24 januari 2023 en op 3 april 2023 om haar aanvraag om te zetten in een aanvraag voor een verblijfsvergunning EU voor langdurig ingezetenen. Daarbij heeft de IND gevraagd aan eiseres om aanvullende informatie te overleggen inzake de Chavez-aanvraag.
3.4.
Eiseres heeft vervolgens op 14 april 2023, ontvangen door de minister op 17 april 2023, een aanvraag EU-langdurig ingezetenen ingediend. Zij heeft daarbij niet de vragen inzake de Chavez-aanvraag beantwoord. De IND heeft deze vragen bij brief van 28 juli 2023 opnieuw aan eiseres gesteld. Eiseres heeft op 10 augustus 2023 de antwoorden ingediend.
3.5.
De minister heeft met het primaire besluit van 19 september 2023 de vernieuwingsaanvraag voor het Chavez-verblijfsdocument afgewezen en heeft eiseres ook geen verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM verleend.
3.6.
Op 21 september 2023 heeft de minister de aanvraag voor een EU- verblijfsvergunning langdurig ingezetene afgewezen.
3.7.
Eiseres heeft bewaar gemaakt tegen het besluit van 19 september 2023 en heeft op 4 december 2023 haar gronden van bezwaar ingediend. Op 5 maart 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden en heeft eiseres toegelicht waarom zij het niet eens is met de beslissing van de minister.
3.8.
Met het besluit op bezwaar van 14 mei 2024 heeft de minister het bezwaar in de Chavez-procedure ongegrond verklaard. De minister heeft tegelijkertijd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier humanitair niet-tijdelijk op grond van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan eiseres verleend met ingang van 5 maart 2024.
3.9.
Op de zitting is duidelijk geworden dat de minister nog geen besluit op bezwaar heeft genomen in de procedure om een aanvraag voor een verblijfsvergunning EU-langdurig ingezetenen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor vernieuwing van het Chavez-verblijfsdocument. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het procesbelang
6. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Eiseres stelt dat zij procesbelang heeft, omdat er een verblijfsgat bestaat tussen het verlopen van haar vorige verblijfsdocument op 18 augustus 2022 en de nieuw verleende vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM met de ingangsdatum 5 maart 2024.
6.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 mei 20184 volgt dat bij geschillen over de verlening van een verblijfsvergunning regulier, terwijl de vreemdeling al rechtmatig verblijf heeft op grond van een aan hem verleende verblijfsvergunning, procesbelang in beginsel is gegeven als de te verlenen verblijfsvergunning andere rechtsgevolgen of een eerdere ingangsdatum heeft dan de al eerder verleende vergunning en de vreemdeling daardoor in een gunstigere positie zou kunnen komen. De rechtbank onderkent dat het verblijfsgat waar eiseres op wijst op diverse manieren negatief voor haar kan uitpakken. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres procesbelang heeft.
De ingangsdatum van het verblijfsrecht en het verblijfsgat
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de ingangsdatum van het door de minister verleende verblijfsrecht 27 mei 2022 dan wel 5 september 2022 moet zijn. Zij heeft immers op 27 mei 2022 de aanvraag voor een verblijfsdocument duurzaam verblijf voor burgers van de Unie en familieleden ingediend en daarna op advies van de IND op 5 september 2022 de aanvraag voor vernieuwing van het Chavez-verblijfsdocument. Eiseres stelt dat het gezinsleven met haar dochter nimmer onderbroken is geweest, haar dochter heeft nooit het ouderlijk huis verlaten en is altijd blijven studeren en van haar afhankelijk. Ook voldeed eiseres in elk geval vanaf het moment van het aflopen van de vorige vergunning en op het moment van het doen van de aanvraag aan de inkomenseis. Zij voldeed dus op 27 mei 2022 al aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Er is volgens eiseres dan ook geen aanleiding voor de minister om de ingangsdatum per 5 maart 2024 vast te stellen. Eiseres stelt verder dat, indien de rechtbank dat niet volgt, de late planning van het gehoor op 5 maart 2024 haar in redelijkheid niet kan worden toegerekend. Zij heeft haar aanvraag voor verlenging van haar verblijfsrecht namelijk tijdig ingediend en bovendien is zij afhankelijk van de IND voor de voortgang van de procedure en het inplannen van hoorzittingen. Eiseres wijst op het beleid van de minister in paragraaf B1/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
8. De minister stelt zich op het standpunt dat op goede gronden is beoordeeld dat de ingangsdatum van de vergunning 5 maart 2024 is. In de bezwaarfase zijn feiten en omstandigheden bekend geworden op grond waarvan de beslismedewerker heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM positief voor eiseres uitpakte. De minister heeft op zitting in aanvulling op het verweerschrift toegelicht dat
eiseres pas in de bezwaarfase bij brief van 4 december 2023 heeft aangetoond dat zij aan de inkomenseis voldoet. Verder heeft de minister toegelicht dat tijdens de hoorzitting alle omstandigheden bekend werden op basis waarvan de positieve belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM kon worden gemaakt. Tijdens de bespreking van de individuele omstandigheden is gebleken dat de dochter van eiseres in grote mate afhankelijk is van haar. Ter aanvulling op de samenvatting van de gemaakte belangenafweging in “de Minuut” waar de minister in het verweerschrift op wijst, heeft de minister op zitting nader toegelicht dat in de Minuut verder nog staat dat tijdens het gehoor het inkomen en de grote ondersteunende rol van eiseres ten opzichte van haar dochter duidelijk is geworden. Verder staat in de Minuut dat de economische situatie in Venezuela is verslechterd, en dat wanneer eiseres terug zou moeten keren naar Venezuela, gelet op haar leeftijd nu ten opzichte van de vorige terugkeer toen zij 40 jaar was, zij niet dezelfde verdiensten zou kunnen bereiken met haar werk omdat zij niet hetzelfde werk zou kunnen doen. Ook blijkt uit het algemeen ambtsbericht van Venezuela dat er een economische crisis is. De minister licht toe dat uit de Minuut verder volgt dat de belangen van de dochter tijdens het gehoor door de dochter uiteen zijn gezet en dat op basis van alles wat in het gehoor is besproken, de belangenafweging positief uitviel voor eiseres. Dit blijkt volgens de minister ook uit het feit dat in het primaire besluit is getoetst aan artikel 8 van het EVRM en die toets toen negatief voor eiseres uitviel.
9. De rechtbank stelt vast dat de toelichting van de minister op zitting, en daarbij hetgeen de minister op zitting uit de volledige Minuut heeft voorgelezen, niet anders is of verschilt met de samenvatting van de Minuut die is weergegeven in het verweerschrift. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de inhoud van de Minuut als processtuk te laten toevoegen aan het dossier, zoals eiseres op zitting heeft verzocht.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister op goede gronden de ingangsdatum van het verblijfsrecht van de onderhavige aanvraag heeft vastgesteld op 5 maart 2024. De rechtbank volgt het (hiervoor onder 8 uitgebreid weergegeven) standpunt van de minister dat pas op 5 maart 2024, dus na de indiening van de aanvullende stukken in bezwaar en door beantwoording van de vragen tijdens het gehoor, de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het voordeel van eiseres uitviel. De minister heeft zich daarom ook op het standpunt kunnen stellen dat de ingangsdatum niet met terugwerkende kracht kon ingaan.
9.2.
besluit in primo niet tot een andere uitkomst geleid. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres op 4 december 2023 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit in primo en dat de minister op 14 mei 2024 een besluit op bezwaar heeft genomen. Ook in deze tijdspanne ziet de rechtbank niet dat de minister onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 ECLI:EU:C:2017:354.
3 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.