ECLI:NL:RBDHA:2025:2675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
25-556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom voor ontgeuringsinstallatie

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen een opgelegde last onder dwangsom. Deze last is opgelegd omdat de inrichting op het perceel niet beschikt over een doelmatige ontgeuringsinstallatie. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft verzoeken om handhaving van belanghebbenden afgewezen, waarna verzoekers een last onder dwangsom met een begunstigingstermijn van 12 weken hebben ontvangen. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 februari 2025 hebben de verzoekers aangegeven de overtreding te betwisten, maar wel aan de last te willen voldoen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de begunstigingstermijn van 12 weken voldoende is om de benodigde ontgeuringsinstallatie aan te schaffen en te plaatsen. De voorzieningenrechter oordeelt dat bedrijfseconomische belangen geen rol mogen spelen bij het vaststellen van de begunstigingstermijn. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 februari 2025, waarbij partijen zijn gewezen op het feit dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/556

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

21 februari 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekers], te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. N.A. Visser)
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, het college

(gemachtigde: E. de Groot).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde-partijen], allen te [woonplaats] (belanghebbenden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de opgelegde last onder dwangsom. Deze last onder dwangsom is opgelegd, omdat de inrichting op het perceel [adres] te [woonplaats] niet over een doelmatige ontgeuringsinstallatie beschikt.
Het college heeft verzoeken om handhaving van de belanghebbenden ten aanzien van de activiteit koffiebranden, die op dit adres plaatsvindt, afgewezen. De belanghebbenden hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van
16 december 2024 heeft het college onder meer besloten verzoekers een last onder dwangsom op te leggen met een begunstigingstermijn van 12 weken. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld (zaak SGR 25/569) en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (zaak SGR 25/556).
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbenden hebben schriftelijk gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoekers], namens verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college, vergezeld door [naam 1] en [naam 2], belanghebbenden [derde-partijen]
.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoekers hebben tijdens de zitting gezegd dat zij de overtreding weliswaar betwisten, maar dat zij aan de last willen gaan voldoen. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend vanwege de begunstigingstermijn die is gegeven om aan de last te voldoen. De voorzieningenrechter zal het in deze uitspraak daarom alleen hebben over de vraag of die begunstigingstermijn redelijk is. De vraag of sprake is van een overtreding zal in de bodemprocedure moeten worden beantwoord.
4. Vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is dat de begunstigingstermijn moet zijn afgestemd op de duur die nodig is om de overtreding te beëindigen. Het uitgangspunt is dat deze niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [1]
5. In dit geval ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de begunstigingstermijn te kort is om aan de last te kunnen voldoen. De begunstigingstermijn van 12 weken is voldoende om de benodigde ontgeuringsinstallatie aan te schaffen en te laten plaatsen. Door verzoekers wordt ook niet betwist dat dit binnen 12 weken haalbaar is.
6. Dat verzoekers de investering voor de ontgeuringsinstallatie niet willen doen, terwijl zij nog in onzekerheid zitten over de vraag of de omgevingsvergunning die zij hebben voor de locatie stand houdt, is begrijpelijk. Dit is echter een bedrijfseconomisch belang dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geen rol mag spelen bij de het vaststellen van de begunstigingstermijn. Vaste rechtspraak is immers dat voor de vraag of een begunstigingstermijn in redelijkheid kan worden gesteld, niet van belang is of de overtreder op een vanuit bedrijfseconomisch opzicht zo gunstig mogelijke wijze aan de last kan voldoen. [2]
7. Dit betekent dat het college in dit geval heeft kunnen kiezen om aan de last onder dwangsom een begunstigingstermijn van 12 weken te verbinden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wijst de voorzieningenrechter daarom af. Dat betekent dat verzoekers aan de last moeten voldoen binnen de gegeven termijn of moeten stoppen met het branden van de koffie op de locatie aan de [adres].

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025 door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2020; ECLI:NL:RVS:2020:295.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 november 2016; ECLI:NL:RVS:2016:3126.