ECLI:NL:RBDHA:2025:2669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van asielprocedure en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een beroep dat eiser had ingesteld tegen het bestreden besluit van 1 februari 2025, waarin de minister de bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 heeft opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat de bewaring onrechtmatig is, omdat er geen gevaar voor de openbare orde zou zijn en dat er zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de bewaring, waaronder het niet meewerken aan het vaststellen van de identiteit van eiser. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister niet verplicht is om een lichter middel toe te passen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals het feit dat hij een vriendin in Engeland heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6072
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Soedamah),

en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
Geen gevaar voor de openbare orde
2. De minister heeft op de zitting laten vallen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn, en dus ook de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De minister handhaaft wel de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het
Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de zware en lichte gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel / artikel 8 van het EVRM
5. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Bij de motivering om geen lichter middel toe te passen is in strijd met artikel 8 van het EVRM onvoldoende/niet meegewogen dat eiser een vriendin heeft in Engeland. Eiser is bereid om mee te werken aan een vertrek naar Engeland en zal zich daarom ook niet aan het toezicht onttrekken.
6. De rechtbank stelt voorop dat het niet duidelijk is wat eiser op dit punt nu precies wenst. In het gehoor voor zijn inbewaringstelling geeft eiser aan dat hij sinds begin december 2021 in Nederland verblijft. Verderop noemt eiser alleen dat hij een vriendin in Engeland heeft. In zoverre is er geen sprake van een motiveringsgebrek in de maatregel. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser naar voren gebracht dat eiser naar Engeland wil vertrekken, waarna eiser zelf zegt dat hij zich juist met zijn vriendin in Nederland wil vestigen. Beide genoemde situaties maken echter naar het oordeel van de rechtbank niet dat er had moeten worden volstaan met een lichter middel. Eiser werkt niet mee met het vaststellen van zijn identiteit, heeft tot op heden geen documenten overgelegd en is eerder met onbekende bestemming vertrokken. Dat eiser stelt dat hij een vriendin heeft in Engeland maakt niet dat een lichter middel had moet worden toegepast of dat de maatregel op dit punt in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Engeland rechtmatig verblijf heeft. Eiser heeft de gestelde relatie met de vriendin en haar verblijfspositie ook op geen enkele wijze onderbouwd. Dat de vriendin naar Nederland wil komen is niet van invloed op de maatregel van bewaring. De rechtbank is dus van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.

Zicht op uitzetting

7. Eiser stelt dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko, omdat eiser niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Volgens eiser geeft Marokko
niet altijd een laissez passer af bij een gedwongen overdracht, wanneer iemand niet meewerkt.
8. Eiser heeft op 1 februari 2025 een herhaalde asielaanvraag ingediend en is daaropvolgend op 1 februari 2025 op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 volgt dat voor een bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw zicht op uitzetting geen voorwaarde is. De minister is enkel gehouden om de asielaanvraag binnen de in artikel 59b, tweede lid, van de Vw gestelde termijn te behandelen en te beslissen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister nu niet heeft hoeven in gaan op de vraag of er zicht is op uitzetting. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 februari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.