In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een beroep dat eiser had ingesteld tegen het bestreden besluit van 1 februari 2025, waarin de minister de bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 heeft opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat de bewaring onrechtmatig is, omdat er geen gevaar voor de openbare orde zou zijn en dat er zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden heeft aangevoerd voor de bewaring, waaronder het niet meewerken aan het vaststellen van de identiteit van eiser. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister niet verplicht is om een lichter middel toe te passen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals het feit dat hij een vriendin in Engeland heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 februari 2025.