ECLI:NL:RBDHA:2025:263

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
AWB 24/20469 en NL24.49152
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische asielzoeker en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. De asielzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van het COa om hem te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die door de minister was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielzoeker met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de asielzoeker geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroepen. De rechtbank heeft de beroepen daarom niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten heeft plaatsgevonden. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep tegen het plaatsingsbesluit, maar niet tegen de vrijheidsbeperkende maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/20469 en NL24.49152

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

Bij besluit van 23 november 2024 heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 23 november 2024 heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [1] Eiser heeft hierbij verzocht om schadevergoeding.
Eiser heeft op 19 december 2024 gronden ingediend. Het COa heeft op 31 december 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 januari 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroepen. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
1.1.
Uit vaste rechtspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat wanneer een vreemdeling, die in Nederland bescherming heeft gevraagd, met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit dient te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet waar een vreemdeling verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
1.2.
De rechtbank stelt vast dat dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Op 2 januari 2024 heeft de rechtbank daarom voorafgaand aan de zitting de gemachtigde van eiser schriftelijk verzocht om aan te geven of zij nog contact met eiser onderhoudt. Bij schrijven van 2 januari 2024 heeft de gemachtigde aangegeven dat zij geen contact meer heeft met eiser. Eiser was ook niet op zitting aanwezig. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze omstandigheden dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een behandeling van zijn beroepen tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel. Om die reden is het procesbelang in beide zaken hangende de beroepsprpcoedure komen te ontvallen.
1.3.
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk en ziet daarom af van een verdere beoordeling van de bestreden besluiten en de daartegen aangevoerde beroepsgronden. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 9 januari 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/20469. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.49152.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.