ECLI:NL:RBDHA:2025:262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in het kader van asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, van Pakistaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiser in Italië op 20 oktober 2024 is verlopen, wat door de Italiaanse autoriteiten is bevestigd. De rechtbank oordeelt dat de minister de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd op basis van zowel de a-grond als de b-grond van artikel 59b van de Vw. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, dat hij rechtmatig verblijf in Italië geniet, verworpen, omdat deze niet door bewijs zijn onderbouwd.

De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser niet voldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Ook heeft hij gebruik gemaakt van valse documenten en beschikt hij niet over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51302

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

Bij besluit van 22 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. De minister heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond) en b (b-grond), van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (b-grond). De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
De minister heeft ter zitting de zware gronden 3b, 3d, 3f en de lichte grond 4a ingetrokken.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. Uit het dossier en ter zitting blijkt dat het verblijfsrecht van eiser in Italië op 20 oktober 2024 is verlopen en dat dit is bevestigd door de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank volgt dan ook niet de algemene stelling van eiser dat hij rechtmatig verblijf in Italië geniet.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. Niet is gebleken dat er voldoende zekerheid bestaat over de identiteit of de nationaliteit van eiser. Dit wordt ook niet door eiser bestreden.
5.2.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw (b -grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [1]
Gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3e, 3g, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de grond 4e daarom onbesproken.
6.1.
Eiser heeft immers, nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning, niet aannemelijk kunnen maken dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a), heeft niet eenduidig verklaard in welk land hij zijn paspoort zou zijn verloren (3e) en heeft gebruik gemaakt van een vals paspoort en vals rijbewijs (3g). Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland te hebben (4c) en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan (4d). De minister heeft deze gronden deugdelijk gemotiveerd en voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht voldoende deugdelijk gemotiveerd.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser, waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, maar naar Italië wil vertrekken, is de minister terecht ervan uitgegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank stelt vast dat eiser geen medische omstandigheden kenbaar heeft gemaakt. Ook is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
8. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw 2000 moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De minister is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. [2] Ter zitting heeft de minister aangegeven dat het aanmeldgehoor op 8 januari 2025 en het nader gehoor op 10 januari 2025 in het kader van de asielaanvraag van eiser zijn gepland. Gelet op deze geplande handelingen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat de bewaring te lang duurt, noch dat de bewaring op grond hiervan dient te worden opgeheven.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.