In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 18 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De minister had de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Cyprus verantwoordelijk was voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, heeft zijn beroep op 28 januari 2025 behandeld, maar zowel hij als zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank heeft het bestreden besluit beoordeeld aan de hand van de argumenten van eiser. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat Cyprus zijn verplichtingen nakomt op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst op de huidige situatie in Cyprus, waar asielzoekers onvoldoende opvang en huisvesting kunnen vinden, en concludeert dat eiser gegronde vrees heeft voor materiële deprivatie bij overdracht aan Cyprus. De rechtbank verwijst naar verschillende rapporten, waaronder het Aida-rapport, dat de problematische situatie van asielzoekers in Cyprus beschrijft.
De rechtbank oordeelt dat de minister in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht en dat er geen ruimte is om zelf in de zaak te voorzien. De minister wordt opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 907,- toegewezen.