ECLI:NL:RBDHA:2025:2584
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdeling tegen de verlenging van de maatregel van bewaring door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was oorspronkelijk opgelegd op 15 juli 2024 en op 8 januari 2025 verlengd met maximaal twaalf maanden. De vreemdeling, die via een beeldverbinding aanwezig was, heeft aangegeven niet deel te willen nemen aan de zitting, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de voorwaarden voor verlenging van de maatregel van bewaring beoordeeld. De minister heeft voor de verlenging van de maatregel de voorwaarden van artikel 59, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingeroepen, waarbij de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat de benodigde documentatie uit het land van herkomst ontbreekt en dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend handelt aan de uitzetting van de vreemdeling, ondanks dat de vreemdeling niet is komen opdagen bij geplande vertrekgesprekken.
Daarnaast heeft de rechtbank de medische situatie van de vreemdeling beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister niet tekort is geschoten in het bieden van adequate medische zorg, aangezien de medische dienst van het detentiecentrum heeft aangegeven dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de verlenging van de maatregel onevenredig bezwarend is voor de vreemdeling. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af.