ECLI:NL:RBDHA:2025:258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
NL24.51669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Algerijnse vreemdeling. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de vreemdeling beoordeeld en geconcludeerd dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minister adequaat had gehandeld in het kader van de uitzetting van de vreemdeling, en dat er zicht op uitzetting naar Algerije was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51669

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

Bij besluit van 13 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen en bijgestaan door de kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. M. Pater. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich op laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 26 maart 2021 een meeromvattende beschikking ontvangen waarin ook een terugkeerbesluit besloten ligt.
Gronden
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 3e,
4a, 4b, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in
samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om
aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden 3a, 3d, 3i daarom onbesproken.
6.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 [1] volgt dat, om de gronden 3b, 3c, 3e, aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het feitelijk juist dat eiser op 6 januari 2021 en op 27 augustus 2024 met onbekende bestemming is vertrokken (3b). en dat hij op 26 maart 2021 een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd heeft gekregen en niet heeft voldaan aan de daarin gestelde vertrektermijn (3c). Ook is het feitelijk juist dat eiser onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit en nationaliteit door gebruik te maken van aliassen (3e). Verder heeft eiser zich niet gehouden aan de meldplicht zoals bedoeld in artikel 4.51 van het Vb [2] (4a); dat hij op het politiebureau zat en zich hierdoor niet kon melden, komt voor rekening en risico van eiser. Ook heeft hij aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend die niet hebben geleid tot de verlening van een verblijfsvergunning (4b), heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij een vaste woon- of verblijfplaats heeft (4c) en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan (4d). Het feit dat eiser als asielzoeker afhankelijk is van opvang en niet mag werken, doet hieraan niet af. De minister heeft deze gronden deugdelijk gemotiveerd en voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht voldoende gemotiveerd.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
7.1.
De rechtbank stelt vast de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De minister heeft namelijk aangegeven dat er in het detentiecentrum een medische dienst aanwezig is die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
7.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
8. De rechtbank stelt vast dat de minister op de vierde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 17 december 2024, een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Verder overweegt de rechtbank dat de minister al vóór de inbewaringstelling op 12 juni 2024 een laissez-passer (lp)-traject voor eiser heeft opgestart en negenmaal heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. Ook heeft de minister op 23 december 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd en een vlucht voor eiser aangevraagd. De rechtbank acht dit handelen voortvarend.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. De rechtbank overweegt dat de nationaliteit van eiser op 19 december 2024 is bevestigd door de Algerijnse autoriteiten en dat er bovendien al een vlucht voor eiser is gepland op 20 januari 2025.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25 maart 2020,
2.Vreemdelingenbesluit 2000.