Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer 2] , eiser en
[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 3] , eiseres 2,
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van drie Syrische eisers tegen de afwijzing van hun gezamenlijke aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 19 januari 2023, en het bezwaar daartegen werd op 25 juli 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 28 januari 2025 behandeld, waarbij de eisers, hun gemachtigde en een tolk aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en de eisers, en dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan. De eisers hebben aangevoerd dat zij financieel afhankelijk zijn van de referent en dat zij onder slechte omstandigheden in Jordanië verblijven, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat de referent zijn ouders financieel kan ondersteunen vanuit Nederland en dat de emotionele afhankelijkheid niet voldoende is om de aanvraag te honoreren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag. De eisers krijgen geen griffierecht terug, maar de rechtbank kent wel een proceskostenvergoeding toe van € 1.814,- aan de eisers. De uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier, en is openbaar gemaakt op 11 februari 2025.