ECLI:NL:RBDHA:2025:2499

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.30144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiseres afgewezen, motiveringsgebrek in terugkeerbesluit hersteld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een moeder met twee minderjarige kinderen, had een asielaanvraag ingediend die door de Minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Het bestreden besluit omvatte ook een terugkeerbesluit naar Tanzania. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij de rechtbank eerder een tussenuitspraak heeft gedaan op 27 november 2024, waarin werd vastgesteld dat de minister de belangen van de minderjarige kinderen onvoldoende had afgewogen. De rechtbank gaf de minister de kans om het motiveringsgebrek te herstellen. De minister heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering, waarin hij stelde dat het in het belang van de kinderen is om bij hun moeder te blijven en dat er geen indicaties zijn dat de kinderen in Tanzania te vrezen hebben voor ernstige schade.

Eiseres was van mening dat de minister het gebrek onvoldoende had hersteld en dat haar kinderen niet terug konden keren naar Tanzania vanwege hun geboorteplaats en de risico's die daar zouden kunnen bestaan. De rechtbank oordeelde echter dat de minister met de aanvullende motivering de belangen van de kinderen zorgvuldig had afgewogen en dat het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het besluit onder de streep juist was. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.360,50. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 januari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30144
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer),
en
de Minister van Asiel en Migratie,
(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

1. Bij besluit van 25 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de asielaanvraag van eiseres afgewezen. Het bestreden besluit omvat ook een terugkeerbesluit waarin staat dat eiseres met haar kinderen moet terugkeren naar Tanzania. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.1.
Bij tussenuitspraak van 27 november 20241 heeft deze rechtbank en zittingsplaats de minister in de gelegenheid gesteld om het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen een termijn van twee weken.
1.2.
Bij brief van 2 december 2024 heeft de minister bericht van deze gelegenheid gebruik te willen maken en bij brief van 9 december 2024 heeft de minister medegedeeld dat het bestreden besluit is gewijzigd en is het besluit van 5 december 2024 overgelegd waarin een aanvullende motivering is geschreven. Eiseres heeft bij brief van 23 december 2024 haar zienswijze kenbaar gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op grond van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

De tussenuitspraak
2. In de tussenuitspraak van 27 november 2024 heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 13 tot en met 15 – samengevat – geoordeeld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. De minister heeft de belangen van de minderjarige kinderen van eiseres in het kader van het terugkeerbesluit onvoldoende kenbaar afgewogen. De minister heeft in het bestreden besluit immers enkel verwezen naar de motivering in het eerdere besluit. Hoewel het verwijzen naar een eerdere motivering mogelijk is, ook al is dat besluit vernietigd, is dat in dit geval onvoldoende. Er wordt namelijk verwezen naar een vrij algemene motivering uit 2021 waarin enkel het belang van de dochter van eiseres is meegewogen. De belangen van haar zoon zijn hier niet in meegewogen. De rechtbank heeft daarom de minister de mogelijkheid gegeven dit gebrek te herstellen.

De aanvullende motivering

3. De minister heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen. In de aanvullende motivering verwijst de minister naar wat al is overwogen over de belangen van de dochter van eiseres in het eerder uitgebrachte voornemen en de beschikking en vermeldt daarbij dat deze motivering op beide kinderen van eiseres toepasbaar is. In aanvulling daarop motiveert de minister dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij hun moeder blijven. Bovendien hebben zij, gelet op hun jonge leeftijd, in Nederland geen zelfstandig leven opgebouwd en zijn er geen indicaties dat de kinderen in Tanzania in beginsel te vrezen hebben voor ernstige schade.

Zienswijze van eiseres op de aanvullende motivering

4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de minister het door de rechtbank geconstateerde gebrek onvoldoende heeft hersteld. Eiseres had moeten worden gehoord over haar standpunten over een terugkeer van haar en haar kinderen naar Tanzania en de belangen van haar kinderen. Daarnaast merkt eiseres nogmaals op dat niet kan worden verwezen naar een vernietigd besluit. Ook heeft de minister er onvoldoende oog voor gehad dat het niet vaststaat dat de kinderen in Tanzania toegelaten zullen worden. De kinderen van eiseres zijn namelijk buiten Tanzania geboren en kunnen daardoor niet vanwege hun geboorteplaats de Tanzaniaanse nationaliteit bezitten. Verder heeft de minister niet volledig onderzocht wat de risico’s op ernstige schade zijn, omdat besnijdenis van meisjes in Tanzania nog regelmatig voorkomt en dit dus kan gebeuren bij de dochter van eiseres. De overige overwegingen van de minister over het belang van de kinderen om bij hun moeder te blijven en hun banden met Nederland, lijken tot slot meer te passen in een beoordeling in het licht van artikel 8 van het EVRM.

Oordeel van de rechtbank

5. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
6. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geconstateerd dat de minister de belangen van de kinderen van eiseres onvoldoende gemotiveerd heeft afgewogen in het kader van het terugkeerbesluit. Dit betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. De rechtbank zal om die reden het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Hieronder zal de rechtbank beoordelen of de minister met de herstelpoging dit motiveringsgebrek heeft hersteld en of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit dus in stand kunnen blijven.
7. De rechtbank oordeelt dat dit zo is. De minister heeft met de aanvullende motivering de belangen van de kinderen van eiseres zorgvuldig en in voldoende mate afgewogen. De minister heeft eiseres niet hoeven horen in het kader van het (aanvullende) terugkeerbesluit. In de tussenuitspraak van 27 november 2024 heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 12. immers ook al geoordeeld dat de minister slechts hoeft te bezien welk land of welke landen als terugkeerlanden in het terugkeerbesluit opgenomen moeten worden en dat nader onderzoek in dat kader niet nodig is. Ook mag de minister verwijzen naar een motivering van een vernietigd besluit, zoals de rechtbank eveneens al in de tussenuitspraak heeft geoordeeld. Verder heeft de minister in de belangenafweging mogen overwegen dat het in het belang van de kinderen is dat ze bij hun moeder blijven gezien hun leeftijd. Ze gaan nog niet naar school en hebben ook nog geen sociaal leven opgebouwd in Nederland. Ook heeft de minister kunnen overwegen dat, omdat de kinderen nog jong zijn, ze flexibel zullen zijn en er daardoor vanuit gegaan mag worden dat zij zich aan kunnen passen in een nieuwe omgeving. Daarbij heeft eiseres onvoldoende concreet gemaakt dat en waarom haar kinderen niet kunnen terugkeren naar Tanzania en/of dat zij daar een reëel risico op ernstige schade lopen. Deze door eiseres gestelde belangen wegen daarom niet op tegen het belang van de kinderen om bij hun moeder te blijven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd, omdat dat besluit een motiveringsgebrek kent. Met de herstelpoging heeft de minister het motiveringsgebrek hersteld. Dat betekent dat het besluit onder de streep wel juist is. Om die reden laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit in stand.
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Het bedrag van deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.360,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1). Omdat er al een proceskostenvergoeding voor de zitting (1 punt) in het kader van de voorlopige voorziening is toegekend, krijgt eiseres hiervoor niet nogmaals apart een vergoeding. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.360,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 januari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.