ECLI:NL:RBDHA:2025:2459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.34832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag wegens onvoldoende sociale en economische binding met Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een visumaanvraag. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had op 11 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een kort verblijf visum om zijn referent in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 14 september 2023 afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, met als reden dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiser om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum. Eiser voerde aan dat hij voldoende sociale en economische binding met Marokko had aangetoond, onder andere door zijn werk bij een aluminiumbedrijf en zijn zorg voor het gezin van zijn referent. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van een regelmatig en substantieel inkomen en dat zijn sociale binding met Marokko niet sterk genoeg was om aan te tonen dat hij tijdig zou terugkeren. De rechtbank volgde de minister in zijn standpunt dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de beoordelingsruimte die de minister heeft bij het vaststellen van de sociale en economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34832

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2023, bekendgemaakt op 19 september 2024, (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder was ter zitting aanwezig [naam] (referent).

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 2004 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 11 augustus 2023 verzocht om afgifte van een visum kort verblijf om referent, [naam] , te kunnen bezoeken.
2. Verweerder heeft de visum aanvraag van eiser afgewezen omdat redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Marokko over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt en er is dan ook sprake van een geringe economische binding met Marokko. Ook is er sprake van een geringe sociale binding met het land van herkomst. Dit maakt dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser tijdig zal terugkeren naar Marokko.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe het volgende aan. Verweerder hanteert een te hoge lat; eiser heeft zijn sociale en economische binding met Marokko wel degelijk voldoende aangetoond. Dat hij ongehuwd is en geen kinderen heeft doet niet af aan zijn sociale binding met Marokko. Eiser draagt namelijk zorg voor het gezin van referent in Marokko en heeft een grote familie waarmee hij in nauw contact staat. Verder is eiser sinds maart 2023 werkzaam bij een aluminiumbedrijf en heeft hij voldoende documenten overgelegd om zijn inkomsten uit arbeid in Marokko te onderbouwen. Eiser heeft een afschrift van betaling van het salaris op de bankrekening van eisers moeder en een “attestation de travail” overgelegd. In de beroepsprocedure heeft eiser ook een bankafschrift overgelegd, waaruit blijkt van bijschrijving op een bankrekening die hij na het bestreden besluit heeft geopend op zijn eigen naam. Eiser heeft met het vorenstaande voldoende aangetoond dat hij een regelmatig en substantieel inkomen genereert. In dit kader verwijst eiser ter zitting naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 januari 2023. [1]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode [2] blijkt dat verweerder verplicht is een visum te weigeren indien redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de vreemdeling om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Het hoeft dus niet zeker te zijn dat iemand zich voor langere tijd in Nederland wil vestigen; bij redelijke twijfel hierover moet verweerder het visum al afwijzen.
5. Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvraag om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum komt verweerder een ruime beoordelingsruimte toe. Dat staat onder andere in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 in de zaak Koushkaki. [3] Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Als naargelang de sociale dan wel economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling om tijdig terug te keren toe- of afnemen.
6. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat niet is gebleken van een zodanige sociale binding met Marokko dat een tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. In de eerste plaats staat vast dat eiser ongehuwd is en geen kinderen heeft. Eiser stelt weliswaar dat zijn ouders en broers en zussen in Marokko verblijven, maar op grond daarvan kan een sterke sociale binding niet zonder meer worden aangenomen. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij de zorg draagt voor het gezin van referent en de gestelde zorg niet door een ander kan worden gedragen. Verweerder heeft ook kunnen meewegen dat niet is gebleken van (andere) zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiser dwingen om tijdig naar Marokko terug te keren.
7. De rechtbank volgt verweerder ook in zijn standpunt dat niet is gebleken van een zodanige economische binding met Marokko dat een tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Met de overgelegde stukken heeft eiser zijn economische binding met Marokko ten tijde van het bestreden besluit niet voldoende onderbouwd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt in Marokko om zelfstandig in het eigen onderhoud te voorzien. Het overgelegde bankafschrift van de moeder van eiser is hiertoe onvoldoende. Dit document toont aan dat eisers moeder bedragen gestort krijgt op haar rekening, maar hieruit volgt niet dat eiser op vaste basis een salaris van een werkgever ontvangt. De door eiser overgelegde werkgeversverklaring is geen objectief verifieerbaar document en ook hieruit blijkt niet dat eiser over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt. Voorts heeft eiser niet onderbouwd dat in Marokko geen loonstroken worden verschaft. Bovendien kunnen de documenten die eiser ten tijde van de beroepsprocedure heeft overgelegd niet leiden tot een ander oordeel, nu deze dateren van na het bestreden besluit. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 januari 2023 treft geen doel, omdat de situatie in die zaak niet vergelijkbaar is met die van eiser. In die uitspraak was namelijk sprake van concrete aanwijzingen voor het mogelijk bestaan van een substantiële sociale binding waardoor verweerder niet had kunnen volstaan met de verwijzing naar het ontbreken van voldoende economische binding. Verweerder heeft op basis van het voorgaande in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser zijn economische binding met Marokko onvoldoende heeft aangetoond.
8. Vanwege de onvoldoende gebleken sociale en economische binding met Marokko heeft verweerder kunnen concluderen dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
9. De aanvraag van eiser voor een visum voor kort verblijf is terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.
3.ECLI:EU:C:2013:862.