ECLI:NL:RBDHA:2023:284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
NL22.11408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afgifte van een visum voor kort verblijf en de beoordeling van economische en sociale binding

In deze zaak heeft eiseres, een Tunesische vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, dat haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 december 2022, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en haar referent, die de Nederlandse nationaliteit heeft, aanwezig was. Eiseres had de aanvraag ingediend om haar referent te bezoeken van 28 januari tot en met 27 februari 2022. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van drie gronden: onvoldoende bewijs van het doel van het verblijf, onvoldoende middelen van bestaan en redelijke twijfel over de terugkeer naar Tunesië.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het niet redelijk is om van haar te verlangen dat zij vliegtickets aanschaft zonder te weten wanneer er op haar bezwaar wordt beslist. Ze heeft ook gesteld dat zij de zorg voor haar minderjarige dochter heeft en dat het gebruikelijk is in Tunesië dat vrouwen financieel afhankelijk zijn van hun echtgenoten. De rechtbank heeft overwogen dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag een ruime beoordelingsmarge heeft, maar dat eiseres voldoende sociale binding heeft aangetoond door haar zorg voor haar dochter. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minister niet voldoende rekening heeft gehouden met deze sociale binding en dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518, en moet het betaalde griffierecht van € 184 aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11408

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 mei 2022 over de afgifte van een visum voor kort verblijf (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor eiseres was tevens referent [Naam 2] aanwezig.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Tunesische nationaliteit. Zij is gehuwd met referent, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiseres heeft op 4 januari 2022 een aanvraag gedaan om afgifte van een visum voor kort verblijf, met als doel een bezoek aan referent in de periode van 28 januari 2022 tot en met 27 februari 2022. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen bij besluit van 5 januari 2022. Het bezwaar van eiseres hiertegen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Uit het bestreden besluit volgt dat de aanvraag is afgewezen omdat eiseres (1) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond, (2) zij verder niet heeft aangetoond dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaan tijdens haar verblijf in Nederland en voor de terugkeer naar Tunesië, en (3) omdat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum het grondgebied van de lidstaten te verlaten.
Hiertoe heeft verweerder overwogen dat de vliegtuigticketreserveringen voor de vluchten naar en van Nederland al vóór de beslissing op de aanvraag zijn geannuleerd, waardoor het doel van de reis niet kan worden vastgesteld. Eiseres heeft nagelaten dit in bezwaar te herstellen.
Verder is volgens verweerder niet gebleken van voldoende economische en sociale binding van eiseres met Tunesië om te garanderen dat eiseres tijdig terugkeert. Eiseres beschikt niet over een regelmatig en substantieel inkomen in het land van herkomst en wordt financieel ondersteund door referent. Eiseres is verder 31 jaar, recentelijk gehuwd met referent, en heeft een minderjarig kind uit een eerdere relatie. Gelet op het ontbreken van een voldoende economische binding bieden ook deze sociale omstandigheden onvoldoende garantie dat eiseres vóór de afloop van het visum zal terugkeren naar het land van herkomst. De in bezwaar gestelde aanwezigheid in Tunesië van de moeder, broer en zus van eiseres leidt voor verweerder niet tot een andere beoordeling. Niet is gebleken dat eiseres buiten de zorg voor haar minderjarige dochter zorg draagt voor andere familieleden of zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen heeft.
Tot slot overweegt verweerder in het bestreden besluit dat niet is gebleken van een geldige garantstelling, terwijl eiseres niet aan het middelenvereiste voldoet. Referent heeft op het hiertoe ingevulde formulier alleen aangegeven logies te zullen verstrekken.
3. Eiseres heeft hier in beroep tegen aangevoerd dat van haar niet op voorhand kan worden verlangd dat zij vliegtickets aanschaft terwijl zij niet weet wanneer op bezwaar wordt beslist. Het had volgens haar op de weg van verweerder gelegen om op dit punt de gelegenheid tot verzuimherstel te bieden. Verder stelt eiseres dat zij de volledige zorg draagt voor haar minderjarige dochter, die schoolgaand is in Tunesië. Voor wat betreft het ontbreken van een eigen inkomen stelt zij dat het gebruikelijk is in landen als Tunesië om als vrouw te worden onderhouden door de echtgenoot. Eiseres stelt bereid te zijn desgevraagd een bewijs van garantstelling over te leggen. Verweerder had haar moeten horen op het bezwaar.
4. Uit artikel 32 van de Visumcode [1] volgt dat een visum voor kort verblijf wordt geweigerd op de in dat artikel genoemde gronden, waaronder de drie gronden die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd. Uit het arrest Koushkaki volgt dat verweerder bij zijn beoordeling van het bestaan van weigeringsgronden een ruime beoordelingsmarge heeft, met name voor wat betreft de vraag of er redelijke twijfel bestaat of de aanvrager tijdig zal terugkeren. [2] Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit in zoverre slechts terughoudend kan toetsen.
Verweerder kent bij zijn beoordeling bijzonder gewicht toe aan de vaststelling of is gebleken van zodanige economische en/of sociale binding van de aanvrager met het land van herkomst dat een tijdige terugkeer daarmee voldoende gewaarborgd kan worden geacht.
5. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder in dit geval terecht heeft vastgesteld dat geen sprake is van voldoende economische binding van eiseres met Tunesië. Hiertoe heeft verweerder onbestreden gesteld dat eiseres niet beschikt over een regelmatig en voldoende eigen inkomen. Verder heeft eiseres niet aangetoond dat zij anderszins een substantiële economische binding heeft met Tunesië.
6. De vaststelling als zodanig dat een economische binding ontbreekt, laat onverlet dat sprake kan zijn voldoende sociale binding. In dit geval is hiervoor van belang dat eiseres met stukken heeft aangetoond dat zij de biologische moeder is van een in Tunesië achterblijvende minderjarige dochter (uit een eerdere relatie). Eiseres heeft aangetoond dat haar dochter in Tunesië naar school gaat. Eiseres stelt verder de volledige zorg te hebben voor deze dochter. Dit zijn concrete aanwijzingen voor het mogelijk bestaan van een substantiële sociale binding. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder concrete aanwijzingen zegt te hebben voor het tegendeel. Het is weliswaar aan eiseres om zo nodig verder aan te tonen dat zij de volledige zorg draagt voor haar kind, maar dit betreft uiteindelijk een feitelijke vraag, in het kader waarvan eiseres, mede in het licht van de algemene verplichting voor verweerder op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht, had moeten worden gehoord.
Verweerder heeft dan ook niet kunnen volstaan met de verwijzing naar het ontbreken van voldoende economische binding voor de conclusie dat met de gezinssituatie van eiseres ook onvoldoende is gebleken van sociale binding.
7. Voor (het ontbreken van) redelijke twijfel over een tijdige terugkeer van eiseres is overigens niet geheel zonder betekenis dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan op voorhand kan worden vastgesteld dat eiseres niet zou voldoen aan de voorwaarden voor langdurig verblijf bij referent in het kader van gezinshereniging. De stukken bevatten bovendien juist aanwijzingen dat referent beschikt over een regelmatig en voldoende inkomen uit arbeid. Hoewel eiseres zelf geen inkomsten heeft, blijkt uit de overgelegde gegevens van referent dat zijn middelen in ieder geval volstaan om te voorzien in de kosten van de reis en het kortdurende verblijf van eiseres. Uit de hiervan overgelegde stukken kan in dit geval ook de intentie van referent worden afgeleid om daadwerkelijk in die kosten te voorzien. In bezwaar heeft eiseres toegelicht dat de formele garantstelling per ongeluk niet is aangekruist op het ingeleverde formulier. Daarbij heeft eiseres uitdrukkelijk verklaard dat referent garant staat. Dat niet zou zijn gebleken van voldoende middelen vanwege het ontbreken van een volledig ingevuld formulier garantstelling heeft verweerder in redelijkheid dan ook niet aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag kunnen leggen.
8. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het doel en de omstandigheden van het verblijf moeten worden gestaafd door eiseres. [3] Daartoe dient ook het overleggen van een geldig vliegtuigticket of een geldige reservering. Verweerder heeft ter zitting echter toegelicht dat indien volledig wordt voldaan aan de overige voorwaarden voor afgifte van het visum, aan de aanvrager actief de gelegenheid wordt geboden om de aanvraag op dit punt nader te onderbouwen. Deze praktijk in aanmerking genomen en gelet op wat hierboven is overwogen, kon het ontbreken van een geldige reservering voor een vliegticket niet als zelfstandige grondslag dienen voor de afwijzing van de aanvraag.
9. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak.
10. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van beroep aan de zijde van eiseres. Deze worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.518, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak en binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar bekendmaakt aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met het beroep heeft gemaakt tot een bedrag van € 1.518 (vijftienhonderdachttien euro), te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ter hoogte van €184 (honderdvierentachtig euro) aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Op grond van artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) 810/2009.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie 19 december 2013, punt 60 en 62 (ECLI:EU:C:2013:862).
3.Zie ook artikel 6, eerste lid, onder c van de Schengengrenscode (Verordening (EU) 2016/399).