ECLI:NL:RBDHA:2025:2453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL25.3930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 11 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank verwijst naar het AIDA-rapport, update 2023, waaruit blijkt dat Dublinterugkeerders voorrang krijgen bij de Spaanse autoriteiten, ondanks dat er obstakels kunnen zijn bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de omstandigheden in Spanje zodanig zijn dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is.

De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangetoond die maken dat de overdracht aan Spanje onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 18 februari 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3930
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat
verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser stelt dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Hiertoe voert eiser aan dat hij wel degelijk heeft onderbouwd dat hij een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Daarvoor verwijst eiser naar het AIDA-rapport, update 2023, daarmee blijkt ook dat er niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. Uit het AIDA-rapport, update 2023, blijkt ook dat Dublinterugkeerders te maken krijgen met obstakels bij het verkrijgen van opvang als bij de toegang tot de procedure. De opvang voor eiser was beperkt tot drie maanden en daarna moest eiser het zelf uitzoeken, waardoor hij in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht is gekomen. Eiser heeft geen kans gehad om een asielaanvraag in te dienen. Hij had wel opvang, maar voor de aanvraag in Spanje heeft eiser een telefoonnummer gekregen dat hij moest bellen, maar er werd nooit opgenomen. Eiser ziet ook niet in hoe hij zijn asielaanvraag had moeten realiseren als hij niet vanuit een opvang kon bellen, de taal niet spreekt en geen geld heeft. Tot slot ziet eiser klagen bij de Spaanse autoriteiten niet als effectief instrument.
7. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 24 juni 20242 nog bevestigd. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 Handvest. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo. Eiser is hierin niet geslaagd.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Spanje niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De minister stelt terecht dat uit het AIDA-rapport, update 2023, pagina 69 blijkt dat
- hoewel Dublinterugkeerders obstakels kunnen ervaren bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure - de Spaanse Office of Asylum and Refugees (OAR) Dublinterugkeerders voorrang geeft bij de afspraak voor het formaliseren van de asielaanvraag. De problemen met de toegang tot de asielprocedure zijn kennelijk hardnekkig, maar niet zo zwaarwegend dat sprake is van structurele tekortkomingen die de hoge drempel van zwaarwegendheid van artikel 4 van het Handvest bereiken. De informatie die eiser heeft overgelegd is niet wezenlijk anders. Verder garanderen de Spaanse autoriteiten met het claimakkoord van 3 januari 2025 dat zij eiser zijn asielverzoek in behandeling zullen nemen. Als eiser toch moeilijkheden ervaart wat betreft de asielprocedure of de opvang, ligt het op zijn weg om daarover te klagen bij de Spaanse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij de Spaanse autoriteiten voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De minister heeft met de verwijzing naar het AIDA-rapport, update 2023, en de Afdelingsuitspraak van 24
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
juni 2024 voldoende gemotiveerd dat de door eiser aangehaalde problematiek niet leidt tot de conclusie dat sprake is van structurele tekortkomingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
9. Eiser stelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo aan zich te trekken. Hiertoe voert eiser aan dat de minister heeft nagelaten om alle omstandigheden in samenhang te bezien. Eiser verwijst hier naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 10 december 20243.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij de aanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken omdat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Spanje onevenredig hard is. De minister heeft de omstandigheden en ervaringen van eiser voldoende meegewogen en heeft voldoende gemotiveerd waarom dat geen aanleiding is om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo. Eiser had opvang in Spanje en zoals hierboven benoemd hebben de Spaanse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen en zich te houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de toepasselijke regelgeving. De minister heeft op basis van vorenstaande terecht geconcludeerd dat eiser toegang zal krijgen tot de asielprocedure in Spanje en daarbij in de gelegenheid zal worden gesteld om zijn verhaal te doen. Eiser heeft geen omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan dit niet van hem gevergd zou kunnen worden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Van een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek is niet gebleken. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 februari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.