ECLI:NL:RBDHA:2025:24485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2025
Publicatiedatum
19 december 2025
Zaaknummer
09/226784-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van verweer bewijsuitsluiting en veroordeling voor poging tot zware mishandeling en andere geweldsdelicten

Op 19 december 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan meerdere geweldsdelicten. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder een verzoek tot bewijsuitsluiting vanwege schending van de Instructie voor auditieve en audiovisuele registratie van verhoren, verworpen. De verdachte werd beschuldigd van een poging tot zware mishandeling door een slachtoffer met een bierfles op het hoofd te slaan, en van mishandeling en bedreiging van een ander slachtoffer. Tijdens zijn aanhouding heeft de verdachte zich verzet, wat resulteerde in letsel bij een politieambtenaar. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten, ondanks het onherstelbare vormverzuim. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers en de politieambtenaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/226784-25
Datum uitspraak: 19 december 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ([land]),
verblijfadres: [adres], [postcode] te [woonplaats],
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie] te [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 5 december 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.S. Bettelheim en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S. van der Eijk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding; aard van de verdenkingen
Op 23 augustus 2025 omstreeks 1:47 uur werden verbalisanten gestuurd naar de opvanglocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers aan de [adres] te Zoetermeer, waar een steekpartij zou hebben plaatsgevonden.
Ter plaatse troffen de verbalisanten een persoon aan die een wond in zijn hals had. Deze persoon bleek aangever [aangever 1] (hierna: [aangever 1]) te zijn. [aangever 1] verklaarde dat hij door een persoon met een mes, dan wel een bierfles in zijn nek was gestoken.
Een ander persoon die ter plaatse aanwezig was, aangever [aangever 2] (hierna: [aangever 2]), verklaarde dat hij ook was bedreigd en mishandeld door dezelfde persoon.
Door een omstander werd vervolgens de mogelijke verdachte aangewezen die zich schuil hield in een rietkraag langs het water. Deze persoon bleek de verdachte te zijn.
De verdachte werd aangehouden en volgens de verbalisanten heeft de verdachte zich tijdens zijn aanhouding hevig verzet. Daarbij zou hij, toen hij in een politievoertuig werd geplaatst, aan een van de verbalisanten, te weten [verbalisant] (hierna: [verbalisant]), een kopstoot hebben gegeven. Hierdoor was de neus van [verbalisant] mogelijk gekneusd.
Om het verzet van de verdachte te breken, hebben de verbalisanten geweld op de verdachte toegepast. Na zijn aanhouding bleek hij, na onderzoek in het ziekenhuis, een gebroken rib te hebben. Tijdens het bezoek in het ziekenhuis zou hij een van de agenten die hem begeleidde, te weten [naam] (hierna: [naam]), hebben beledigd.
De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij:
- heeft geprobeerd [aangever 1] van het leven te beroven door hem met een mes of een (kapot geslagen) bierfles of een ander voorwerp in de nek of op het hoofd te steken/te gooien. Subsidiair is dit feitencomplex ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als een mishandeling (feit 1);
- [aangever 2] heeft bedreigd met de dood (feit 2);
- [aangever 2] heeft mishandeld (feit 3);
- zich heeft verzet tijdens zijn aanhouding, ten gevolge waarvan een politieagent in functie, te weten [verbalisant], letsel heeft opgelopen (feit 4);
- een politieagent in functie, te weten [naam], heeft beledigd (feit 5).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en dat de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte [aangever 1] met een bierfles op zijn hoofd heeft geslagen. Van de overige ten laste gelegde handelingen moet hij (partieel) worden vrijgesproken.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [aangever 1] en [aangever 2] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat de “Instructie auditieve en audiovisuele registratie van verhoren van aangevers, slachtoffers, getuigen en verdachten” (hierna: de Instructie) is geschonden. De verhoren van [aangever 1] en [aangever 2] zijn in strijd met deze instructie niet auditief opgenomen. Er is daarom sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsman subsidiair vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Naar de mening van de raadsman kan hoogstens bewezen worden dat de verdachte [aangever 1] met een bierfles op zijn hoofd heeft geslagen. Hieruit kan niet afgeleid worden dat de verdachte het opzet had, ook niet in de voorwaardelijke zin, om [aangever 1] van het leven te beroven. Met betrekking tot het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde feit bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat, gelet op de eigen verklaring van de verdachte, slechts wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte [aangever 2] in of tegen de nek heeft geslagen.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft
in bijlage IIopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1.
Verweer bewijsuitsluiting
De rechtbank stelt vast dat op grond van de Instructie een auditieve registratie van de aangifte van [aangever 1] en het getuigenverhoor van [aangever 2] had moeten plaatsvinden. Het gaat in deze zaak immers om een verdenking van een geweldsdelict met een strafbedreiging van acht jaar of meer. Het voorgaande geldt niet voor de verklaring van [aangever 2] die betrekking heeft op zijn aangifte van mishandeling en bedreiging. Dit betreffen immers geen misdrijven met een strafbedreiging van acht jaar of meer.
Een reden of een dringende noodzaak voor het niet auditief registreren van de aangifte van [aangever 1] en het getuigenverhoor van [aangever 2] is niet genoemd in het proces-verbaal.
Er is daarom gehandeld in strijd met de Instructie en hiermee is er sprake van een vormverzuim. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het vormverzuim onherstelbaar is. Het is immers niet meer mogelijk om voornoemde verhoren alsnog op te nemen.
Daarmee is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
Nu het rechtsgevolg daarvan niet uit de wet blijkt, moet de rechtbank aan de hand van artikel 359a Sv beoordelen of en zo ja, welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim verbonden moet worden. Daarbij moeten de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel mede in overweging worden genomen.
Door het vormverzuim is het belang van de verdediging om na te gaan wat er tijdens de verhoren is gezegd of gebeurd, geschonden. De rechtbank is echter van oordeel dat het geschonden belang in dit geval niet zodanig ernstig is dat dit moet leiden tot het vergaande gevolg van bewijsuitsluiting. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken dat er concrete aanwijzingen zijn dat hetgeen door de verbalisanten is geverbaliseerd in het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] en het getuigenverhoor van [aangever 2] onjuist of incompleet is. De raadsman heeft hieromtrent ook geen concrete punten genoemd.
Verder had de raadsman, ter compensatie van het eventuele nadeel dat door het vormverzuim zou zijn veroorzaakt, de mogelijkheid om te verzoeken [aangever 1] en [aangever 2] onder ede bij de rechter-commissaris te laten horen om te verifiëren of hun verklaringen bij de politie juist zijn. De raadsman heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Nu niet is gebleken van een (eventueel) meer dan gering nadeel dat is ontstaan door het vormverzuim, volstaat de rechtbank met de enkele constatering dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan.
Het verweer tot bewijsuitsluiting wordt verworpen.
3.5.2
Ten aanzien van feit 1
Wat is er gebeurd?
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat in het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte met een mes of een kapotgeslagen bierfles, dan wel een ander scherp of puntig voorwerp [aangever 1] in de nek heeft gestoken, zodat de verdachte van die handelingen wordt vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – is komen vast te staan dat de verdachte op 23 augustus 2025 te Zoetermeer [aangever 1] met kracht met een bierfles op het hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft hierdoor een wond in de nek van [aangever 1] veroorzaakt, welke wond is gehecht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van [aangever 1] hieromtrent. Zijn verklaring wordt in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank verwijst daarbij naar het geconstateerde letsel bij [aangever 1] en naar de eigen verklaring van de verdachte dat hij tijdens de woordenwisseling met [aangever 1] een bierfles in zijn hand had. Voorts heeft een verbalisant op de plek waar het incident heeft plaatsgevonden, scherven van een bierfles aangetroffen. De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier dat het letsel bij [aangever 1] door iemand anders dan de verdachte is toegebracht of op een andere wijze is ontstaan.
De rechtbank overweegt daarbij tevens dat de verdachte zowel over de aanleiding als over het incident zelf bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting wisselend, inconsistent en innerlijk tegenstrijdig heeft verklaard. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat hij enkel op een afstand van twintig meter van [aangever 1] vandaan een bierfles, die hij ter zelfverdediging heeft afgepakt, op de grond, dan wel tegen een lantaarnpaal kapot heeft gegooid.
Hoe kan het handelen van de verdachte worden gekwalificeerd?
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte geen poging tot doodslag (onder 1 primair) oplevert, zodat dit niet kan worden bewezen en de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het handelen van de verdachte wordt door de rechtbank gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er – in ieder geval – een aanmerkelijke kans dat [aangever 1] door het met kracht met een bierfles slaan op/tegen diens hoofd, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar algemene ervaringsregels is het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel. Een krachtige slag met een fles kan al gauw leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Door [aangever 1] met een bierfles op het hoofd te slaan, heeft de verdachte dus de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust aanvaard.
De rechtbank is - gelet op het vorenstaande - van oordeel dat de poging tot zware mishandeling (onder feit 1 subsidiair) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 5
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – de onder 2 tot en met 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 overweegt de rechtbank dat de verklaring van [aangever 2] dat hij is bedreigd en geslagen door de verdachte, in voldoende mate wordt ondersteund door de verklaring van [aangever 1].
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 23 augustus 2025 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een bierflesje op het hoofd van die [aangever 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 23 augustus 2025 te Zoetermeer [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op 23 augustus 2025 te Zoetermeer [aangever 2] heeft mishandeld, door die [aangever 2] in het gezicht te slaan;
4
hij op 23 augustus 2025 te Zoetermeer, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door
- zich te bewegen tegengesteld aan de richting waarin een politieambtenaar hem verdachte probeerde te bewegen en
- zijn armen en benen gestrekt te houden ter voorkoming van het geplaatst worden in een politievoertuig en
- nadat hij in de politieauto geplaatst was en zijn hoofd los gelaten was zich naar voren te bewegen en zijn hoofd hard tegen het gezicht van die [verbalisant] te bewegen,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde neus bij die [verbalisant] ten gevolge heeft gehad;
5
hij op 23 augustus 2025 te Zoetermeer opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "jullie zijn nazi's" en "jullie zijn racisten" en "kehbe", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte, gelet op zijn blanco strafblad, zijn persoonlijke omstandigheden en het geweld dat tijdens zijn aanhouding door de agenten op hem is toegepast, waardoor de verdachte letsel heeft opgelopen, een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer met een bierfles op het hoofd te slaan. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer een snijwond in zijn nek opgelopen. Door zijn handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft kennelijk niet nagedacht over de mogelijke gevolgen van zijn handelen. Het handelen van de verdachte had ook ernstigere gevolgen kunnen hebben. Dergelijke feiten zorgen bovendien voor onrust en een onveilig gevoel in de maatschappij, temeer nu het incident in een opvanglocatie voor asielzoekers heeft plaatsgevonden, waarbij omstanders getuige zijn geweest van het incident.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een mishandeling door een ander slachtoffer in het gezicht te slaan. Door zo te handelen heeft de verdachte ook inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn toegebracht. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van dit slachtoffer. De verdachte heeft daarmee gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer teweeggebracht. Ook een feit als het onderhavige versterkt de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid.
De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan wederspannigheid, waarbij hij onder andere middels trekken en schoppen heeft geprobeerd zich te verzetten tegen zijn aanhouding. Hierdoor heeft de verdachte zelfs letsel veroorzaakt bij één van de politieambtenaren.
De verdachte heeft door zo te handelen de verbalisant gehinderd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Ook is het algemeen bekend dat personen die te maken krijgen met geweld hiervan angstgevoelens kunnen ondervinden. Dat geldt evenzeer als deze feiten tegen politieambtenaren plaatsvinden. Politieambtenaren verrichten een publieke taak. Dat dient te worden gerespecteerd. De verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van een ambtenaar in functie en daarmee inbreuk gemaakt op de integriteit van een politieambtenaar. Zijn handelen getuigt eveneens van een gebrek aan respect voor de politie.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 november 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de nadelige gevolgen die de verdachte als gevolg van zijn aanhouding en het daarbij toegepaste politiegeweld heeft ondervonden, te weten diverse letsels waaronder een gebroken rib.
Al met al acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[aangever 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.250,-, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[aangever 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 600,-, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[verbalisant]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 700,-, en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1].
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu deze vordering te veel vragen oproept. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 200,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [verbalisant] heeft de raadsman gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 400,- verzocht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd en nu de vordering niet door de verdediging is betwist, zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 augustus 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald,
ten behoeve van [aangever 1].
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 400,- .
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 augustus 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [verbalisant].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 180, 181, 266, 267, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3
mishandeling;
ten aanzien van feit 4
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
ten aanzien van feit 5
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.250,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[aangever 1];
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[aangever 1];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij
[aangever 2]niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 400,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[verbalisant];
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van
[verbalisant];
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Nederhoed, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2025.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 augustus 2025 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ander, te weten [aangever 1] van het leven te beroven, met een mes en/of een (kapot geslagen) bierflesje en/of een schaar en/of een tang, althans een scherp en/of puntig en/of zwaar voorwerp, in de nek en/of op het hoofd van die [aangever 1] heeft gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2025 te Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes en/of een (kapot geslagen) bierflesje en/of een schaar en/of een tang, althans een scherp en/of puntig en/of zwaar voorwerp, in de nek en/of op het hoofd van die [aangever 1] heeft gestoken/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2025 te Zoetermeer [aangever 1] heeft mishandeld, door die [aangever 1] met een mes en/of een (kapot geslagen) bierflesje en/of een schaar en/of een tang, althans een scherp en/of puntig en/of zwaar voorwerp, in de nek en/of op het hoofd van die [aangever 1] te steken/slaan;
2
hij op of omstreeks 23 augustus 2025 te Zoetermeer [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 23 augustus 2025 te Zoetermeer [aangever 2] heeft mishandeld, door die [aangever 2] in/tegen het gezicht en/of de hals/nek te slaan/stompen;
4
hij op of omstreeks 23 augustus 2025 te Zoetermeer, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door
- zich te bewegen tegengesteld aan de richting waarin (een) politieambtena(a)r(en)en hem verdachte probeerde(n) te bewegen en/of
- zijn armen en/of benen gestrekt te houden ter voorkoming van het geplaatst worden in een politievoertuig en/of
- (nadat hij in de politieauto geplaatst was en zijn hoofd los gelaten was) zich naar voren te bewegen en/of zijn hoofd hard tegen het gezicht van die [verbalisant] te bewegen,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde neus bij die [verbalisant] ten gevolge heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 23 augustus 2025 te Zoetermeer opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "jullie zijn nazi's" en/of "jullie zijn racisten" en/of "kehbe", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.