In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2025, wordt het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 23 mei 2025 behandeld. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de opposant ongegrond verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door mr. A.J. de Boer, had verzet aangetekend tegen deze beslissing. De rechtbank heeft op 10 december 2025 het verzet behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de opposant als de gemachtigde van de Minister van Asiel en Migratie aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de eerdere uitspraak niet in stand kan blijven vanwege motiveringsgebreken. De rechtbank constateert dat er een innerlijke tegenstrijdigheid in de eerdere uitspraak zit, waardoor niet voldaan is aan de voorwaarde dat het eindoordeel buiten redelijke twijfel moet staan. Het verzet wordt gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek in de oorspronkelijke stand wordt hervat. De rechtbank doet ook uitspraak op het beroep, dat betrekking heeft op de beëindiging van de facultatieve tijdelijke bescherming per 4 maart 2024. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft aangenomen dat de tijdelijke bescherming van de opposant is geëindigd. De rechtbank wijst de proceskosten toe aan de opposant, die vastgesteld worden op € 907,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen hoger beroep mogelijk tegen de beslissing op het verzet, maar wel tegen de beslissing op het beroep.