In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2025 wordt het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 27 mei 2025 behandeld. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de opposant ongegrond verklaard. Het verzet werd op 10 december 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel de opposant als de Minister van Asiel en Migratie aanwezig waren. De rechtbank beoordeelt of de eerdere uitspraak terecht was en of het beroep ongegrond was.
De rechtbank concludeert dat de eerdere uitspraak niet in stand kan blijven vanwege motiveringsgebreken. De rechtbank had in de uitspraak van 14 mei 2025 ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, terwijl het in feite ongegrond was. Dit leidde tot onduidelijkheid over de motivering van de beslissing. Daarom wordt het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.
De rechtbank oordeelt ook over het beroep van de eiser, dat betrekking heeft op de beëindiging van de facultatieve tijdelijke bescherming per 4 maart 2024. De rechtbank bevestigt dat de minister terecht heeft aangenomen dat het recht op tijdelijke bescherming op die datum is geëindigd. De rechtbank wijst het beroep van de eiser ongegrond en kent de opposant proceskosten toe, die door de geopposeerde moeten worden vergoed. De proceskosten worden vastgesteld op € 907,-.