ECLI:NL:RBDHA:2025:24359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
NL24.10848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen terugkeerbesluit van de Minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak op het verzet van de Minister van Asiel en Migratie, gaat het om de beoordeling van een eerder genomen uitspraak van de rechtbank van 21 mei 2025, waarin het beroep van de eiser gegrond werd verklaard. De minister heeft op 2 juli 2025 verzet ingesteld tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 10 december 2025, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het verzet gegrond is, omdat het eerder opgelegde terugkeerbesluit prematuur was. Dit besluit was genomen voordat de tijdelijke bescherming van derdelanders op 4 maart 2024 was geëindigd, waardoor de rechtbank concludeert dat het terugkeerbesluit niet rechtsgeldig was. De rechtbank herstelt de eerdere uitspraak en hervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voor de uitspraak van 21 mei 2025. De rechtbank doet ook uitspraak op het beroep, dat betrekking heeft op de beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 maart 2024. De rechtbank volgt de eiser niet in zijn standpunt dat deze beëindiging onrechtmatig is, en concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser komt niet in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter F. Sijens en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10848 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

de Minister van Asiel en Migratie,de minister [1]
(gemachtigde: mr. H.R. Nobel),
en
[naam], geopposeerde [2]
V-nummer: [nummer], tevens eiser
(gemachtigde: mr. B. de Haan),

en uitspraak in de beroepszaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer], tevens eiser
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de Minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet gaat over de uitspraak van de rechtbank van 21 mei 2025 waarin de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard. De minister heeft tegen deze uitspraak op 2 juli 2025 verzet ingesteld.
1.1.
De rechtbank heeft dit verzet op zitting behandeld op 10 december 2025. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de geopposeerde en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak eerst of in de uitspraak van 21 mei 2025 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [3] is dat het beroep gegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De uitspraak van 21 mei 2025
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit prematuur is opgelegd, omdat – gelet op de jurisprudentie van de Afdeling van 23 april 2025 – de tijdelijke bescherming van derdelanders eerst per 4 maart 2024 is geëindigd. Tot die datum behield eiser rechtmatig verblijf op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming [4] (RTB), zodat vóór die datum geen rechtsgeldig terugkeerbesluit kon worden genomen.
5. De minister voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep kennelijk gegrond was, aangezien – anders dan de rechtbank heeft aangenomen – het terugkeerbesluit niet prematuur is opgelegd. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3 [5] overwogen dat het terugkeerbesluit vóór 4 maart 2024 is opgelegd en daarom prematuur was. Het terugkeerbesluit is echter op 11 maart 2024 opgelegd. Zoals de rechtbank zelf in rechtsoverweging 2 heeft vastgesteld, volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 23 april 2025 dat derdelanders na 4 maart 2024 geen recht meer hebben op tijdelijke bescherming. Het terugkeerbesluit is derhalve rechtmatig en niet prematuur genomen.
6. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat het terugkeerbesluit op 11 maart 2024 is opgelegd. Hiermee staat vast dat geen sprake is van een prematuur terugkeerbesluit, anders dan deze rechtbank in de uitspraak van 21 mei 2025 heeft overwogen.
7. Nu deze onjuistheid aan de eerdere beoordeling ten grondslag heeft gelegen, is het verzet gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 21 mei 2025 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.

Beoordeling door de rechtbank van het beroep

8. Partijen zijn uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep. [6]
9. Het beroep ziet op de beëindiging van de facultatieve tijdelijke bescherming per 4 maart 2024. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de beëindiging per 4 maart 2024 onrechtmatig is. Hieronder wordt uiteengezet hoe de rechtbank tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft voor de beslissing op het beroep.
11. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 23 april 2025 geoordeeld dat de minister de facultatieve tijdelijke bescherming van derdelanders die een tijdelijke verblijfsvergunning hadden in Oekraïne mocht beëindigen op 4 maart 2024. In die uitspraken heeft de Afdeling ook geoordeeld dat verweerder geen toezeggingen heeft gedaan waaruit derdelanders mochten afleiden dat hun tijdelijke bescherming net zo lang zou duren als de verplichte tijdelijke bescherming. Bij dit oordeel is de brief aan de Tweede Kamer van 24 januari 2024 van de (toenmalige) staatssecretaris, waarin is meegedeeld dat de facultatieve tijdelijke bescherming eindigde op 4 maart 2024 en waarover de facultatief beschermden ook zijn geïnformeerd, betrokken. Ten Schending van het rechtszekerheids- of het vertrouwensbeginsel is niet aan de orde . De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze procedure anders over te oordelen. [7]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser komt in dit geval niet in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra - Verbeek, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzet geen hoger beroep of verzet open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.opposante in de onderhavige zaak, de indiener van het verzetschrift
2.Met geopposeerde wordt bedoeld de partij die geen verzetschrift heeft ingediend.
3.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze pesonen.
5.NL24.10848
6.Artikel 8:55, tiende lid, van de Awb maakt dat mogelijk.
7.Zie ook de uitspraak van 18 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17234, bevestigd door de Afdeling op 31 oktober 2025, ECLI:NL:RVS:2025:5214.