Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1978 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 oktober 2025.Uit de voormelde uitspraak volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 7 oktober 2025, rechtmatig was. Daarom ziet de beoordeling nu op het voortduren van de maatregel van bewaring sinds 7 oktober 2025.
4. Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Gelet op de inhoud van het digitale dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. In het verzoek van eiser om een zitting ziet de rechtbank daarom onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.
5. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. De Algerijnse autoriteiten hebben tot op heden geen lpafgegeven en er is evenmin een presentatiedatum bekend. Omdat eiser niet beschikt over identiteits- of nationaliteitsdocumenten en de bewaring inmiddels geruime tijd voortduurt, acht hij niet aannemelijk dat binnen de termijn van zes maanden alsnog een lp zal worden verstrekt. Eiser vindt dat van verweerder mag worden verwacht concrete aanknopingspunten te geven die de verwachting rechtvaardigen dat vreemdelingen met de Algerijnse nationaliteit op korte termijn, met een lp, kunnen worden uitgezet naar Algerije., waarbij hij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2021. Bovendien valt volgens eiser niet te verwachten dat eiser binnen een redelijk termijn over informatie kan beschikken die zijn uitzetting mogelijk maakt of bespoedigt. Eiser meent daarnaast dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Sinds het vorige beroep is slechts viermaal gerappelleerd en zijn twee vertrekgesprekken gevoerd, terwijl verweerder geen aanvullende inspanningen heeft verricht om zijn dossier onder de aandacht van de Algerijnse autoriteiten te brengen. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom niet is gekomen tot toepassing van een lichter middel. Omdat vreemdelingenbewaring een uiterst middel is, had een belangenafweging moeten worden gemaakt. Niet is inzichtelijk gemaakt waarom niet kon worden volstaan met een minder ingrijpend middel, zoals een meldplicht of borgtocht.
6. De rechtbank overweegt allereerst dat er in zijn algemeenheid zicht op uitzetting naar Algerije bestaat.Eerder heeft de rechtbank al vastgesteld dat dat voor eiser persoonlijk niet anders is. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waardoor zicht op uitzetting naar Algerije nu wel zou ontbreken. Het enkele tijdsverloop sinds de sluiting van het vorige onderzoek is daarvoor onvoldoende. De rechtbank ziet, gelet op de redelijk recente uitspraak van de Afdeling, nog geen aanleiding om, zoals eiser verzoekt, verweerder de cijfers van 2025 waaruit blijkt hoeveel lp’s er daadwerkelijk zijn afgegeven, te laten overleggen. In hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank verder geen aanleiding voor het oordeel dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn. De omstandigheid dat de Algerijnse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de lp-aanvraag, ondanks het versturen van rappels, is daarvoor onvoldoende. Daarbij geldt dat de Algerijnse autoriteiten niet te kennen hebben gegeven dat zij in het geval van eiser geen lp zullen afgeven. Ook is niet gebleken dat eiser enige poging heeft ondernomen om zijn nationaliteit aan te tonen, terwijl het aan hem is om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting. Daarmee heeft eiser geen duidelijke stappen gezet om zijn vertrek mogelijk te maken.
7. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder op 16 oktober 2025, 23 oktober 2025, 6 november 2025, 11 november 2025, 17 november 2025, en 27 november 2025 uitzettingshandelingen heeft verricht door rappels te sturen naar de Algerijnse autoriteiten en met eiser vertrekgesprekken te voeren. Gelet op het voorgaande werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
8. Voor de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 7 oktober 2025. In die beoordeling zijn de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden betrokken. In het huidige beroep heeft eiser geen andere, bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven voor een ander oordeel. Verweerder is daarnaast niet gehouden om in de voortgangsrapportage te motiveren of een lichter middel kan worden toegepast.
9. De rechtbank komt ambtshalve niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.