ECLI:NL:RBDHA:2025:24210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
25/5919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering en terugvordering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, die in bezwaar is gegaan tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering, stelt dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat voor de herziening van de bijstandsuitkering over een periode in het verleden geen spoedeisend belang aanwezig is. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft de bijstandsuitkering van verzoeker herzien over de periode van 9 juni 2021 tot en met 31 augustus 2022 en de uitkering ingetrokken per 1 september 2022, met een terugvordering van € 47.905,70. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter concludeert dat er geen acute financiële noodsituatie is die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzieningenrechter wijst erop dat de intrekking van de bijstandsuitkering is gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting door verzoeker, die geen melding heeft gemaakt van zijn inkomsten uit gokactiviteiten. De voorzieningenrechter stelt vast dat de inkomsten van verzoeker de bijstandsnorm overschrijden, waardoor hij geen recht heeft op bijstand. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, en het bestreden besluit blijft gelden totdat op het bezwaar is beslist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/5919

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Roozdar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: [naam] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de intrekking van de bijstandsuitkering van verzoeker. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af, omdat wat een deel van het verzoek betreft er geen spoedeisend belang aanwezig is, en voor het overige het besluit in bezwaar naar verwachting in stand zal blijven. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 8 april 2025 heeft het college de bijstandsuitkering van verzoeker herzien over de periode van 9 juni 2021 tot en met 31 augustus 2022 en de bijstandsuitkering ingetrokken met ingang van 1 september 2022. Het te veel aan bijstand dat is uitgekeerd heeft het college van verzoeker teruggevorderd tot een bedrag van € 47.905,70. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening wordt alleen getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op het ingediende bezwaar- of beroepschrift.
3.1.
Voor zover het verzoek om een voorlopige voorziening verband houdt met de herziening van de bijstandsuitkering over de periode van 9 juni 2021 tot en met 31 augustus 2022 is niet voldaan aan het vereiste van spoedeisend belang. Het gaat namelijk om een wijziging van een rechtstoestand over een periode in het verleden, die op zichzelf geen acute financiële noodsituatie veroorzaakt. Daarom heeft verzoeker in zoverre geen spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening.
3.2.
Ook in het besluit tot terugvordering van € 47.905,70 en de mogelijk daaropvolgende invordering ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen. Het is namelijk niet gebleken dat het college op dit moment de schuld van verzoeker invordert. Ook in zoverre is er daarom geen sprake van een acute financiële noodsituatie die het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de terugvordering noodzakelijk maakt.
3.3.
Verzoeker voert aan dat hij een spoedeisend belang heeft bij de doorbetaling van zijn bijstandsuitkering gedurende het bezwaar, omdat hij onvoldoende inkomsten heeft en zijn vaste lasten niet kan betalen. Hij leeft sinds april 2025 onder de bijstandsnorm. Hij kan niet langer in zijn eigen levensonderhoud voorzien en er dreigt een huurachterstand. Hierdoor dreigt hij zijn huurwoning te verliezen. Zijn nieuwe bijstandsaanvraag is met het besluit van 18 september 2025 afgewezen.
3.4.
De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen voor zover het bestreden besluit ziet op de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 september 2022.
Inhoudelijke beoordeling
4. De voorzieningenrechter zal het verzoek inhoudelijk behandelen, maar wijst er op dat zijn oordeel een voorlopig karakter heeft en dat de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet is gebonden aan dat oordeel.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 september 2022 (datum intrekking) tot en met 8 april 2025 (datum intrekkingsbesluit).
4.2.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat over de periode van 9 juni 2021 tot en met 3 april 2025 bijschrijvingen van derden, stortingen, opnamen bij gokinstellingen en bij- en afschrijvingen van goksites zichtbaar zijn op de bankrekening van verzoeker. Verzoeker heeft hier geen melding van gemaakt en daardoor heeft hij de inlichtingenverplichting geschonden. Uit een analyse van de bankafschriften blijkt dat verzoeker vanaf september 2022 maandelijks inkomsten boven de bijstandsnorm ontving en daarom heeft hij per die datum geen recht meer op bijstand, aldus het college.
4.3.
Verzoeker voert aan dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de overlap tussen de verschillende categorieën van inkomsten. Hierdoor is er een te hoge inschatting gemaakt van zijn inkomsten. De bijschrijvingen van derden zijn bedragen afkomstig van zijn gokmaten, die hij voor hen ontving en vervolgens contant opnam en aan hen overhandigde. Daarvan mocht verzoeker zelf slechts € 10,- à € 20,- houden. Door zowel de geldopnamen van verzoeker in of bij het casino aan het [adres] als de bijschrijvingen van derden als inkomsten te beschouwen, zijn de bijschrijvingen van derden dubbel meegerekend. Bovendien heeft het college ten onrechte zowel de uitgaven op de goklocatie (het inleggeld) als de stortingen op de bankrekening van verzoeker als inkomsten beschouwd. De stortingen betreffen namelijk het geld dat verzoeker in het casino heeft gewonnen. Daarom moet het college slechts deze stortingen als de daadwerkelijke inkomsten uit gokactiviteiten beschouwen, aldus verzoeker.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat het standpunt van verzoeker dat het college bepaalde bronnen van inkomsten dubbel heeft geteld omdat deze gedeeltelijk met elkaar overlappen, niet geheel onaannemelijk is. Verzoeker heeft zijn stellingen op dit moment echter onvoldoende onderbouwd, en omdat hij heeft verklaard dat hij geen administratie heeft bijgehouden van zijn gokactiviteiten is de kans groot dat een dergelijke onderbouwing ook niet te geven is. Vooralsnog is in ieder geval niet vast komen staan op welke manier de geldstromen lopen. Zo heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij niet vrijelijk over de door derden op zijn bankrekening bijgeschreven bedragen kon beschikken. De enkele stelling dat hij dit geld na ontvangst heeft opgenomen en contant heeft teruggegeven is hiervoor onvoldoende. Ook de stelling van verzoeker dat de stortingen van contant geld op zijn bankrekening het geld betroffen dat hij had gewonnen met gokken, is niet met bewijsstukken onderbouwd. Zonder een nadere onderbouwing ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten om verzoeker in zijn betoog dat zijn inkomsten te hoog zijn vastgesteld te volgen.
4.5.
Gelet hierop mocht het college ervan uitgaan dat het geld dat verzoeker op de locatie [adres] bij het [casino] contant heeft opgenomen ook heeft ingelegd om te gokken. Dit betekent dat, volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de inkomsten uit gokactiviteiten bij een gokinstelling gelijk zijn aan de door verzoeker ingelegde bedragen. [1] Alleen al gelet op de inkomsten uit het gokken op locatie, overstijgen deze vanaf 1 september 2022, gemiddeld genomen, ruimschoots de voor verzoeker geldende bijstandsnorm en bestaat er over die periode alleen al daardoor dus geen recht op bijstand.
4.6.
Omdat verzoeker de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding van zijn inkomsten te maken, gaat het hier om een verplichte intrekking als bedoeld in de artikelen 54, derde lid, eerste volzin van de Participatiewet. Dit is een dwingendrechtelijke bepaling. Dit betekent dat er voor het college geen ruimte is om een belangenafweging te maken bij de intrekking van de bijstand. Er is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een situatie waarin de formele wetgever de onevenredige gevolgen van een besluit niet heeft voorzien en bedoeld.
5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering na heroverweging in bezwaar geen stand kan houden.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek zal gezien het voorgaande worden afgewezen. Dat betekent dat het bestreden besluit in ieder geval blijft gelden tot op het bezwaar is beslist. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:482.