ECLI:NL:RBDHA:2025:24006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
24/5003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet 2020

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2020. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen naar redelijke bedragen zijn opgelegd. Eiser had een aangifte ingediend met een verzamelinkomen van € 40.049, maar de Belastingdienst legde een aanslag op naar een verzamelinkomen van € 178.720, wat later werd verlaagd naar € 150.254. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze aanslagen, maar de rechtbank oordeelt dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat eiser niet heeft aangetoond dat de aanslagen te hoog zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de belastingdienst op basis van de beschikbare gegevens een redelijke schatting heeft gemaakt van de inkomsten uit overige werkzaamheden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 24/5003 en 24/8540

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Bij beide aanslagen is een beschikking belastingrente opgelegd.
Verweerder heeft middels een verminderingsbeschikking IB/PVV van 8 mei 2024 de aanslag IB/PVV en de daarbij gegeven beschikking belastingrente verlaagd. De aanslag Zvw en de daarbij gegeven beschikking belastingrente is gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2025. Namens eiser is aan het begin van de zitting verschenen mr. E.A. Blok, voor het doen van een verzoek om aanhouding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 28 februari 2022 de aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 40.049 en bestaat uit belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 39.998.
2. Verweerder heeft de aangifte van eiser niet gevolgd en op 22 december 2023 de aanslag IB/PVV 2020 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 178.720. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
3. Op 8 mei 2024 heeft verweerder een verminderingsbeschikking gegeven, waarbij het verzamelinkomen is herzien naar € 150.254. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.051 (bestaande uit resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) van € 100.000 en saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning van € 51) en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 50.203.
4. Verweerder heeft voor de onderbouwing van zijn correcties onder andere verwezen naar een strafrechtelijk onderzoek dat is gedaan naar eiser. Hieruit volgt onder meer dat op 13 oktober 2017 bij eiser een huiszoeking is gedaan. Daarbij is € 29.370 contant geld aangetroffen. Daarover heeft eiser verklaard dat dat handelsgeld is, vooral bedoeld voor de handel in auto’s.
5. In het strafrechtelijk onderzoek is eiser op 21 en 23 augustus 2018 door de politie verhoord. Eiser (in het citaat aangeduid als A) heeft - voor zover van belang - als volgt verklaard op vragen van de verbalisanten (in het citaat aangeduid als V):
“(…) A ik heb een woon werk plaats in Spanje. (…)A: in Spanje verkoop ik auto’s op bestelling. Ik krijg van de klant een wensenlijst en dan zoek ik vooral in Duitsland naar een geschikte auto. (…)V: kan jij ons wat uitgebreider verklaren hoe dit in z'n werk gaat? A: Ja, dat is heel duidelijk. Ik koop een auto bijna altijd in Duitsland (…). In Duitsland wordt er geen melding gedaan van grote cash betalingen dat is ook een voordeel. Daarna voer ik de auto in en wordt die hier aan de koper verkocht. Daarna gaat alles de prullenbak in. Ik heb geen administratie. Dat hoef ik niet te bewaren als privé persoon. Zo gaat het, dat is alles.
V: je heb gisteren ook verklaard dit samen met een vriend te doen. Wat zijn de afspraken met deze vriend over jouw autohandel? A: Deze vriend heeft zijn eigen autobedrijf. Ik kan gebruik maken van zijn bedrijf maar ik doe dit puur als privé persoon. Ik regel zelf de aankopen. Ik doe niets samen met hem. Het mooie van deze constructie is dat je die voertuigen nooit op naam kan krijgen. Als je teveel auto's verkoopt als privé persoon wordt je gezien als bedrijf. Ik heb dus een maas in de wet gevonden zogezegd dat ik die voertuigen nooit op naam krijg en op die manier kan handelen. Dit gebeurde op een gegeven moment wel te veel waardoor ik toch die BV heb moeten opzetten. (…)
V: wat verdien je zoal per jaar aan de autohandel in Nederland? A: Dat zou ik niet weten. Op Duitse schade auto's zit heel veel winst. € 10.000 winst op een voertuig van € 20.000 is heel normaal. (…)V: nog terugkomend op de vraag hoeveel je er nu aan verdiend per jaar? A: ja, uh winst? Ik denk zo rond de € 100.000 in 2017. 2017 en het jaar daarvoor is wat hoger geworden, omdat ik ze via het autobedrijf van mijn vriend kan verkopen. Daar staat het voertuig dan op de website. (…)
V: dus het meeste wordt cash betaald? A: Ja, ik heb weleens een oud vrouwtje gehad die contant geld niet kende. Dus dat is via de bank gegaan. En van de klanten die gespreid betalen. Dat gaat ook via termijnen op de bank doormiddel van automatische incasso. (…)V: bankbetalingen heb jij dan liever niet? A: nou ja, tot een jaar geleden wist ik niet eens mijn pincode. Ik vind het prettiger dat ik het cash ontvang maar via de bank mag wel. Maar als ik wat dure auto's koop heb ik wel veel cash geld nodig. Ja en als ik bijvoorbeeld per week 5 auto's verkoop en één gaat via de bank dan maakt dat niet uit want die andere 4 heb ik wel cash. Maar zoals ik het doe is er altijd wel cash voor handen.”
6. Het strafrechtelijk onderzoek heeft geleid tot een strafrechtelijke vervolging van eiser. In het proces-verbaal van de strafzitting van 31 augustus 2020 is onder meer het volgende opgenomen (in het citaat is eiser aangeduid als de verdachte):

“De verdachte heeft verklaard dat hij jarenlang heeft gehandeld in auto’s en hiermee veel geld heeft verdiend. De rechtbank stelt vast dat de verdachte heeft verklaard dat hij de auto’s voornamelijk contant betaalde en dat hij in het geheel geen administratie van zijn autohandel heeft bijgehouden. De verdachte heeft geen namen van klanten of garages kunnen geven aan wie hij de voertuigen heeft verkocht of waar hij de voertuigen vandaan haalde. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaring van de verdachte met betrekking tot de autohandel onvoldoende concreet en verifieerbaar is om te dienen als verklaring voor de herkomst van zijn inkomsten. Daar komt bij dat de verdachte van zijn inkomsten uit autohandel belastingaangifte had moeten doen als Resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). Door dit na te laten heeft de verdachte een onjuiste aangifte inkomstenbelasting ingediend en kunnen deze inkomsten (in ieder geval deels) worden aangemerkt als van enig misdrijf afkomstig.”

7. Eiser heeft in 2020 in totaal achttien onroerende zaken in eigendom. Twee daarvan zijn aangeschaft in 2020. Hij ontvangt daaruit huurinkomsten. Verweerder heeft per e-mail van 1 maart 2024 vragen gesteld over de betaling van een deel van de aankoopprijs van de [adres] te [plaats] :

“Uit de leveringsakte begrijp ik dat het overige deel van € 30.000 in termijn voldaan aan de verkopers [A] en [B]. Dit dient uiterlijk 31 december 2020 te zijn voldaan. Ik kan volgens mij enkel twee betalingen aan [A] op uw bankrekeningen terugvinden. Namelijk op 14-10-2020 en op 11-12-2020. Zou u mij voor de volledigheid kunnen aangeven hoe het gehele bedrag van € 30.000 in 2020 is betaald?”

8. Eiser heeft per e-mail van 2 maart 2024 geantwoord:

“Het eerste gaat over de [adres] mevrouw [B] is overleden in die tijd Cannes terug betaling. Volgens mij is er toen betaald aan nieuwedeal dat is op verzoek geweest van de partner van mevrouw [B]. Ook is er iets berekend met wat werkzaamheden als stoffeerder in de nieuwe zaak van de partner van mevrouw [B].”

9. Uit de banktransacties heeft verweerder vervolgens kunnen achterhalen dat een bedrag van in totaal € 15.000 is betaald. Gelet op de verklaring van eiser heeft verweerder aangenomen dat een bedrag van € 15.000 door eiser is verrekend met zijn werkzaamheden als stoffeerder.
10. Eiser heeft in 2020 vier auto’s kortdurend op naam gehad. Uit bankafschriften van eiser volgt dat hij in 2020 een bedrag van € 37.252,44 heeft ontvangen die blijkens de omschrijving betrekking hebben op autohandel. Een bedrag van € 19.039,90 ziet op uitgaven rond autohandel.
11. De navolgende contante stortingen en overboekingen van in totaal € 50.250 zijn op een van de bankrekeningen van eiser gedaan in 2020:

DatumOmschrijving / persoon / betreftBedrag

09/01/2020 ING Bank NV Betaalverzoek “Betaling van [naam 3] ” € 1.500
17/03/2020 Contante storting € 2.000
17/03/2020 Contante storting € 3.000
28/04/2020 Contante storting € 1.770
08/05/2020 Contante storting € 1.980
08/06/2020 Contante storting € 500
07/06/2020 [bedrijfsnaam 1] “zoals afgesproken” € 1.000
09/06/2020 [bedrijfsnaam 2] B.V. “Aankoop boot [naam boot] ” € 19.500
27/06/2020 [bedrijfsnaam 1] “zoals afgesproken” € 1.000
02/07/2020 [bedrijfsnaam 1] “zoals afgesproken” € 1.000
11/07/2020 [bedrijfsnaam 1] “zoals afgesproken” € 1.000
17/07/2020 [bedrijfsnaam 1] “zoals afgesproken” € 1.000
25/12/2020 [naam 4] € 9.000
27/12/2020 [naam 4]
€ 6.000 +
Totaal € 50.250
12. Verweerder heeft gelet op de banktransacties, de verklaring van eiser omtrent stoffeerderswerkzaamheden en zijn verklaringen over contant geld met betrekking tot autohandel een correctie van € 100.000 aan ROW in aanmerking genomen. Ook heeft hij € 50.000 contant geld als bezitting in box 3 in aanmerking genomen.

Geschil13. In geschil is of de aanslagen naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat de verminderingsbeschikking moet worden aangemerkt als de formele uitspraak op bezwaar van eiser tegen de opgelegde aanslagen.

14. Eiser stelt dat de aanslagen overeenkomstig zijn aangifte moeten worden opgelegd. Verder stelt eiser dat het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het recht van eiser op ongestoord genot van eigendom in de zin van in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (artikel 1 EP) is geschonden.
15. Verweerder stelt dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat eiser er niet in is geslaagd om te bewijzen dat de aanslagen te hoog zijn. Van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel of artikel 1 EP is volgens verweerder geen sprake.
Beoordeling van het geschil
Verzoek om aan houding en verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling
16. Namens eiser is op 7 oktober 2025 verzocht om aanhouding van de zaak omdat eiser gedetineerd is en hij daardoor beperkt is in het verzamelen van bewijsstukken en overleg met zijn gemachtigde. Ook is in deze brief aangegeven: “
Tot slot wordt opgemerkt dat het de verdediging onduidelijk is of er voor[eiser]
wel transport is aangevraagd voor de zitting(…)
. De rechtbank heeft dit aanhoudingsverzoek bij bericht van 7 oktober 2025 afgewezen. Daarbij is vermeld dat eiser niet verplicht is te verschijnen ter zitting en als hij aanwezig wil zijn de gemachtigde zich tot de directeur van de penitentiaire inrichting (PI) kan wenden. Aan het begin van de zitting is namens eiser nogmaals verzocht om aanhouding van de zaak, omdat eiser geen gemachtigde heeft kunnen vinden die hem op fiscaal vlak kan bijstaan en hij zelf aanwezig wenst te zijn op de zitting. De rechtbank heeft beide verzoeken afgewezen omdat de belangen bij voortgang van de procedure prevaleren boven het door eiser gestelde belang bij aanhouding van de zaak. Eiser heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om een fiscale gemachtigde te zoeken aangezien het beroep op 23 mei 2024, bijna anderhalf jaar geleden, door eiser is ingediend. Ook heeft hij ruimschoots gelegenheid gehad om bewijsstukken in te dienen of had hij eerder aan kunnen geven dat hij daarvoor meer tijd nodig had. Op 3 september 2025 is eiser uitgenodigd voor de zitting. Door pas op 7 oktober, twee dagen voor de zitting, de rechtbank voor het eerst te informeren over de detentie van eiser, zonder een uitdrukkelijk verzoek om zijn aanwezigheid ter zitting, maar bovenal zonder daarbij zijn daadwerkelijke verblijfplaats te vermelden, heeft de rechtbank geen officieel verzoek kunnen doen bij de desbetreffende PI om zo mogelijk te maken dat eiser aanwezig kan zijn op de zitting. Dit komt voor rekening van eiser.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
17. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt een beroep ongegrond verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast). Volgens vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. [1]
18. Gelet op het bedrag van € 18.212,54 dat eiser volgens de bankafschriften per saldo (€ 37.252,44 minus € 19.039,90) uit autohandel heeft verkregen en de door eiser niet weersproken constatering van verweerder dat eiser € 15.000 uit werkzaamheden als stoffeerder heeft verkregen, welke bedragen eiser niet heeft aangegeven, heeft verweerder reeds aannemelijk gemaakt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De volgens de ingediende aangifte IB/PVV verschuldigde belasting is zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Eiser moet zich hiervan ook bewust zijn geweest. Omdat de vereiste aangifte niet is gedaan, wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard en moet eiser doen blijken dat verweerder de aanslagen naar te hoge bedragen heeft vastgesteld.
Redelijke schatting
19. De omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat een aanslag niet naar willekeur mag worden vastgesteld, maar moet berusten op een redelijke schatting.
Verweerder heeft het resultaat uit overige werkzaamheden geschat op € 100.000 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 50.203. Ter onderbouwing van deze schatting heeft verweerder er mede op gewezen dat eiser blijkens door hem afgelegde verklaringen in het strafrechtelijk onderzoek contante inkomsten uit autohandel moet hebben genoten.
20. Verweerder heeft aan de hand van de bankrekeningen van eiser vastgesteld welke inkomsten en uitgaven eiser via de bank heeft genoten c.q. gedaan ten behoeve van deze autohandel. Het resultaat heeft verweerder vervolgens berekend op € 18.212,54. Verder heeft verweerder gewezen op diverse betalingen die zijn gedaan op de bankrekening van eiser van in totaal € 50.250 waarvan de aard van deze betalingen onbekend is. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de verklaring die eiser daar over heeft afgelegd, ook de inkomsten uit de werkzaamheden als stoffeerder van € 15.000 als resultaat uit overige werkzaamheid in aanmerking genomen. Dit (totaal) bedrag heeft hij afgerond naar € 100.000 aangezien hij gelet op de verklaringen van eiser ervan uitgaat dat eiser ook in 2020 contante inkomsten uit autohandel heeft genoten. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting op de hiervoor genoemde bedragen, acht de rechtbank de door verweerder gemaakte schatting van het resultaat uit overige werkzaamheden van € 100.000 redelijk.
21. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op eisers verklaringen over de inkomsten uit contante betalingen van autohandel, het aantreffen van € 29.370 aan contant geld in de woning van eiser in 2017 en de verklaringen van eiser dat hij contant geld beschikbaar heeft voor de autohandel, het ook geen onredelijke schatting dat eiser op 1 januari 2020 een bedrag van € 50.000 contant geld ter beschikking had dat als box 3 vermogen kwalificeert. De rechtbank merkt ten overvloede op dat indien de forfaitaire heffing van box 3 in 2020 hoger uitkomt dan het werkelijke rendement van eiser, ingevolge het (zogenaamde) kerstarrest van de Hoge Raad [2] rechtsherstel moet worden geboden door voor het jaar 2020 alleen dat werkelijke rendement (waaronder huurpenningen en de waardestijging van onroerende zaken) in de heffing te betrekken. Eiser heeft niet gesteld dat zijn werkelijk behaalde rendement minder bedraagt dan de forfaitaire heffing.
22. Eiser heeft met wat hij heeft aangevoerd niet doen blijken dat de aanslagen naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Eiser heeft gesteld dat de bedragen van de bankrekeningen die verweerder heeft belast als ROW zijn verkregen door verkoop van privé-eigendommen (auto’s, boot, racefietsen en terrasmeubelen) die niet waren bestemd voor de handel in goederen om winst mee te behalen. Eiser heeft daarbij drie korte schriftelijke verklaringen van derden en een aantal huurovereenkomsten overgelegd. Verweerder heeft de stelling van eiser met de schriftelijke verklaringen van derden en de huurovereenkomsten gemotiveerd betwist en aangegeven dat en waarom deze niet kloppen. Van een plausibele, voldoende onderbouwende en verifieerbare, verklaring van eiser is dan ook geen sprake is.
Artikel 1 EP
23. Eiser heeft aangevoerd dat het opleggen van de aanslagen in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom zoals neergelegd in artikel 1 EP omdat deze aanslagen disproportionele gevolgen voor het huishouden van eiser hebben en hem in een onevenredig zware financiële positie plaatsen. Eiser heeft deze standpunten niet nader onderbouwd. Het is de rechtbank niet gebleken dat de aanslagen zouden leiden tot een schending van artikel 1 EP op individueel niveau.
Zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
24. Eiser stelt dat verweerder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft geschonden
,omdat de onderbouwing van de uitspraak op bezwaar te summier is. Er wordt niet ingegaan op de specifieke bezwaren van eiser ten aanzien van de schatting van € 100.000 (resultaat uit overige werkzaamheden) en € 50.000 (box 3). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur acht de rechtbank geen sprake.
Belastingrente
25. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de belastingrente in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
Slotsom
26. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
27. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Bandsma, voorzitter, en mr. S.E. Postema en mr. D.M. Drok, leden, in aanwezigheid van mr. M.D. Plukaard, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2025.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 30 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083.
2.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.