ECLI:NL:RBDHA:2025:23796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
NL25.58770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot detentieomstandigheden en voortvarendheid van overdracht aan Duitse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 10 november 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser heeft op 1 december 2025 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vooronderzoek, dat uiterlijk op 8 december 2025 gesloten had moeten zijn, pas op 9 december 2025 is gesloten, wat een overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) met zich meebracht. Ondanks deze termijnoverschrijding oordeelt de rechtbank dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad.

Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt bij de overdracht aan de Duitse autoriteiten, vooral gezien zijn medische situatie en het feit dat hij in isolatie verblijft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat de annulering van eerdere overdrachten gerechtvaardigd was vanwege de noodzakelijke medische garanties die niet konden worden gegeven door de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de detentieomstandigheden van eiser, die in isolatie verblijft, conform zijn medische situatie zijn bepaald en dat er geen bewijs is dat deze omstandigheden onevenredig bezwarend zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat de rechtbank zich voldoende voorgelicht achtte op basis van het digitale dossier en de overgelegde stukken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.58770

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 10 november 2025 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. [1] Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 1 december 2025 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.
Eiser heeft hier op 2 december 2025 op gereageerd.
Bij bericht van 5 december 2025 heeft eiser de rechtbank verzocht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij verweerder en om de behandeling van dit beroep ter zitting.
De rechtbank heeft verweerder op 5 december 2025 verzocht om op eisers berichten van 2 en 5 december 2025 te reageren.
Bij bericht van 8 december 2025 heeft verweerder alle voor de zaak relevante stukken aan het dossier toegevoegd en heeft hij gereageerd op eisers bericht van 2 december 2025.
Eiser heeft op 8 december 2025 de rechtbank medegedeeld dat hij op 9 december een reactie wenst te geven op dit bericht van verweerder. Eiser heeft de rechtbank op 9 december 2025 van een reactie op verweerders bericht voorzien.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 9 december 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1987 en de Azerbeidjaanse nationaliteit te hebben.
Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw kan de rechtbank zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Gelet op de inhoud van het digitale dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. In het verzoek van eiser om een zitting ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 november 2025 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de maatregel van bewaring rechtmatig is vanaf het moment van het sluiten van het onderzoek in dat beroep op 19 november 2025.
5. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift is ingediend op 1 december 2025. Volgens artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen één week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 8 december 2025 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 9 december 2025 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Aangezien de rechtbank wel overeenkomstig artikel 96, tweede lid, van de Vw uitspraak doet op het vervolgberoep binnen één week nadat zij het vooronderzoek had moeten sluiten en de uitspraak wordt gedaan binnen veertien dagen na het instellen van het vervolgberoep, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring vanwege de enkele genoemde termijnoverschrijding onrechtmatig te achten. Eiser is als gevolg van de termijnoverschrijding verder niet in zijn belangen geschaad.
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan eisers overdracht aan de Duitse autoriteiten, hetgeen te meer klemt nu eiser in isolatie zit vanwege zijn medische situatie. Verweerder dient kenbaar te maken dat het verzoek aan de Duitse autoriteiten om een medische overdracht van eiser volgens de door het BMA [3] -advies geschetste voorwaarden is verzonden, met waarborging van de aankondigingstermijn van tien dagen. Verder doet de geplande overdracht van eiser op 18 december 2025 vermoeden dat het voornemen om eiser op 1 december 2025 over te dragen nooit reëel is geweest. Indien verweerder na het annuleren van de overdracht van 1 december 2025 de tiendagentermijn in acht had genomen, zou volgens eiser zijn overdracht ruim een week eerder hebben plaatsgevonden. Eiser blijft hierdoor langer dan noodzakelijk in bewaring. Daarbij bevindt eiser zich gedurende zijn detentie inmiddels meer dan vier weken in isolatie. Eiser verwijst in dit kader naar een rapport van MedTzorg (richtlijn “Isolatie en Vrijheidsbeperking”). Tot slot heeft verweerder niet voldaan aan de verplichting om alle relevante stukken aan het digitale dossier toe te voegen, aldus eiser.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder op 8 december 2025 alle relevante stukken aan het digitale dossier heeft toegevoegd. Eiser heeft ook niet nader gemotiveerd welke stukken nog zouden ontbreken. Anders dan eiser verder stelt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan eisers overdracht aan de Duitse autoriteiten. Ten tijde van de uitspraak van 25 november 2025 was het uitgangspunt dat eiser op 1 december 2025 zou worden overgedragen. Deze overdracht is geannuleerd vanwege een bericht van de Duitse autoriteiten van 28 november 2025. Hieruit volgt dat de Duitse autoriteiten geïnformeerd zijn over de overdracht van eiser met medische waarborgen. Zij konden echter op dat moment nog geen bevestiging of antwoord geven over de specifieke voorbereiding voor de (medische) ontvangst van eiser. Dat bleek met de daarop volgende geplande overdracht van 5 december 2025 eveneens het geval te zijn. Gelet op de noodzakelijke medische reisvoorwaarden die voor eisers overdracht dienen te worden getroffen, heeft verweerder zorgvuldig gehandeld door eisers geplande overdrachten van 1 en 5 december 2025 te annuleren omdat deze nodige garanties destijds niet door de Duitse autoriteiten konden worden gegeven. Dat verweerder zich niet had gehouden aan de tiendagentermijn voorafgaand aan de aankondiging van de overdracht op 1 en 5 december 2025 maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt of deze data niet reëel zijn geweest. Dat dit volgens eiser niet getuigt van de juiste omgangsvormen richting de ontvangende lidstaat kan volgens de rechtbank evenmin tot de conclusie leiden, voor zover hier al sprake van is, dat dit de bewaring onrechtmatig maakt. Verweerder heeft vervolgens op 3 december 2025 eisers geplande overdracht op 18 december 2025 aangekondigd. Dit is op 4 december 2025 door Duitsland bevestigd. Gelet op al het bovenstaande is de conclusie dan ook dat uit eisers dossier genoegzaam blijkt dat verweerder voortvarend werkt aan eisers begeleide overdracht, met de bijbehorende noodzakelijke (medische) waarborgen.
8. Voor zover eiser zich beroept op de detentieomstandigheden vanwege zijn aanhoudende verblijf in een isoleercel, overweegt de rechtbank dat deze conform eisers medische omstandigheden zijn bepaald. Indien eiser zich hier niet mee kan verenigen, ligt het op zijn weg om op grond van de Pbw [4] een klacht hierover in te dienen. Daarbij is nog altijd niet gebleken dat eisers detentieomstandigheden onevenredig bezwarend zijn, noch dat eiser detentieongeschikt is. [5]
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2025:22254.
3.Bureau Medische Advisering.
4.Artikel 61 van de Penitentiaire beginselenwet.
5.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2025:22254, rechtsoverweging 8.