ECLI:NL:RBDHA:2025:2351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2025 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een eiser die met onbekende bestemming is vertrokken. De minister van Asiel en Migratie had op 23 december 2024 besloten de aanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen, omdat Liechtenstein verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft het beroep behandeld en direct na de zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het procesbelang van de eiser was vervallen, omdat de minister had gemeld dat de eiser op 23 december 2024 met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank overwoog dat als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd, zonder kennisgeving van verblijf vertrekt, er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming. Dit werd bevestigd door het feit dat de gemachtigde van de eiser had aangegeven geen contact meer te hebben met de eiser.

De rechtbank concludeerde dat de eiser geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier C.G.H. van der Holst. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51674
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. Bij het bestreden besluit van 23 december 2024 heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Liechtenstein verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025, samen met de zaak NL24.51675, op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3.1.
De rechtbank beoordeelt of er in het onderhavige beroep sprake is van procesbelang. De reden hiervoor is dat de minister de rechtbank op 16 januari 2025 heeft bericht dat eiser op 23 december 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Hiermee is volgens de minister het procesbelang van eiser vervallen en moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2.
Als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan de minister te laten weten waar hij verblijft, moet er in beginsel vanuit worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. [1]
3.3.
Op 4 februari 2025 heeft de minister de rechtbank geïnformeerd dat zij telefonisch contact heeft gehad met de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van eiser heeft tijdens dit telefoongesprek aangegeven niet meer in contact te staan met eiser. Nu de gemachtigde niet heeft laten weten dat eiser nog contact onderhoudt met zijn gemachtigde moet worden aangenomen dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk verzochte internationale bescherming in Nederland. Daarom heeft hij geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
3.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2025 door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.ABRvS 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.